Totaal aantal pageviews

Posts tonen met het label 16e eeuw. Alle posts tonen
Posts tonen met het label 16e eeuw. Alle posts tonen

vrijdag 10 juni 2016

De Ruyter in beeld: 200 jaar marineschepen genaamd De Ruyter

Op weg naar Vlissingen 22 juni 2016, foto Ron van Maanen

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

Op woensdag 22 juni 2016 zal in de Buitenhaven van Vlissingen het Nederlandse luchtverdedigings- en commandofregat Zr. Ms. De Ruyter (F804) afmeren. Zij keert hiermee terug naar haar geboorteplek waar zij op 1 September 2000 op stapel gezet werd. De Ruyter maakt samen met haar zusterschepen Evertsen, Tromp en De Zeven Provinciën deel uit van de De Zeven Provinciën. Internationaal staan deze schepen in hoog aanzien als het gaat om design en prestaties, waarbij zeker de radarapparatuur van wereldallure is. De stad Vlissingen heeft daarnaast een speciale band met dit fregat, als het ware een vorm van adoptie.

De stad Vlissingen heeft een maritieme geschiedenis die al eeuwen terug gaat en waarvan marineschepen een onlosmakelijk deel van uitmaakten en maken. De Koninklijke Marine bestaat misschien pas 200 jaar, het is de directe opvolger van de uit de 16e eeuw daterende Admiraliteiten. Zeeland had haar eigen admiraliteit met onder meer in Vlissingen een eigen scheepswerf. In 1814 vestigde ook de Koninklijke Marine een nieuwe scheepswerf, deels op het terrein van de oude admiraliteitswerf. Nadat de marinewerf was gesloten, zou in 1875 de Kon. Mij. De Schelde het terrein in gebruik nemen en onder meer marineschepen bouwen.

De Koninklijke Marine kan dus bogen op een rijke en roemvolle geschiedenis en vasthoudend aan tradities vertaalt dit zich ook in het vernoemen van haar schepen. De Zeven Provinciën-klasse is hiervan een mooi voorbeeld door het terugblikken naar de 17e eeuw toen de Republiek der Nederlanden een wereldmacht was en in dezelfde eeuw ook grotendeels in strijd met andere landen als bijvoorbeeld het Verenigd Koningrijk. Uit die tijd dateren roemruchte namen als Evertsen, Tromp en natuurlijk niet te vergeten onze grootste zeeheld, de in Vlissingen geboren De Ruyter. Sinds 1814 zijn diverse schepen De Ruyter gedoopt. Een ander voorbeeld is Karel Doorman, die tijdens de Tweede Wereldoorlog sneuvelde en wiens naam nu het grootste Nederlandse marineschip ooit voert.

Het Gemeentearchief Vlissingen maakt gebruik van het aanstaande bezoek van Zr. Ms. De Ruyter door te duiken in de rijke collecties aan beelden en prenten die zij beheert, om de schepen die sinds 1814 De Ruyter werden genoemd in beeld te brengen.

Linieschip in de tropen

1. Het linieschip van 80 kanons Admiraal de Ruyter dat op 19 november 1808 op de marinewerf te Amsterdam te water werd gelaten. Echt lang dienst heeft het niet gedaan. Oktober 1815 vertrok het naar het toenmalige Nederlands Oost-Indië waar het in 1816 aankwam. Datzelfde jaar werd het al afgekeurd! Als wachtschip van de koloniale marine deed het dienst te Soerabaja om in 1818 gesloopt te worden.

Model Rijksmuseum Amsterdam, Netherlands. Original source

Als fregat met hulpstoomvermogen rond 1862

Als gepantserde stoombatterij in de Dokhaven, tekening Ron van Maanen

2. De tweede De Ruyter is echt een Vlissings schip en een mooi voorbeeld van de technische ontwikkelingen in de 19e eeuw, van zeil naar zeil met hulpstoomvermogen naar alleen stoomvermogen en uiteindelijk zelfs verbouwd tot een gepantserde stoombatterij. Lessen geleerd in de Krimoorlog en de Amerikaanse Burgeroorlog werden toegepast, waarbij de Vlissingense marinewerf met marine-ingenieurs Turk en Tideman een hoofdrol speelde. In 1831 werd zij op stapel gezet als een linieschip van 74 kanons, echter halverwege de bouw geraseerd tot een 50 kanons-fregat (1850) om uiteindelijk in 1853 als zeilfregat 1e klasse te water worden gelaten. Dat heeft niet lang geduurd want in 1860 werd deze De Ruyter verbouwd tot fregat met hulpstoomvermogen. De grote gedaanteverwisseling liet niet lang op zich wachten, want twee jaar later startte de verbouwing tot een drijvende batterij die uiteindelijk uitmondde in een gepantserde versie. Veel plezier heeft de marine van het schip dat de Scheldemonding moest verdedigen niet gehad. In 1874 werd het voor de sloop verkocht.

3. Het schroefstoomschip 1st klasse Zr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden werd op 6 november 1876 op de Rijkswerf te Amsterdam als De Ruyter op stapel gezet en op7 januari 1879 herdoopt.

GA Vlissingen 414.25321

4. Het schroefstoomschip 1e klasse Zr. Ms. De Ruyter was opnieuw een Amsterdamse aangelegenheid. Op 7 januari 1879 op stapel gezet op de Rijkswerf aldaar, te water gelaten op 22 september 1880 werd zij op 1 mei 1885 in dienst gesteld. In 1900 werd het schip voor de sloop verkocht.

Gemeentearchief Vlissingen 413.57871

5. De vierde De Ruyter werd opgevolgd door een pantserschip, op stapel gezet op 12 mei 1900 bij de maatschappij voor scheeps- en werktuigkundebouw Fijenoord te Rotterdam en deed onder meer dienst in Nederlands Oost-Indië om uiteindelijk in 1924 voor de sloop te worden verkocht.

tekening Alexander Mari van Maanen

Foto gemaakt 23 oktober 1926
Gemeentearchief Vlissingen Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.1625.

6. Met de zesde De Ruyter is eindelijk weer de Vlissingse scheepsbouw in beeld. Op 28 augustus 1925 wordt bij de Kon. Mij. De Schelde een torpedobootjager uit de zogenaamde Admiralen-klasse op stapel gezet die de naam De Ruyter krijgt. Zij het niet voor lang. Want als begonnen wordt met misschien wel de meest bekendste De Ruyter sinds 1814, namelijk de lichte kruiser, krijgt op 1 oktober 1934 de torpedobootjager de nieuwe naam Van Ghent. Eigenlijk wordt daarmee een ander draadje met de Vlissingese geschiedenis opnieuw verbonden. Van Ghent was namelijk de eerste commandant van het zogenaamde Regiment de Marine, het huidige Korps Mariniers. Dit schip liep op 15 februari 1942 op een rif van het eiland Bamidjo, Nederlands Oost-Indië en moest worden verlaten door haar bemanning. Deze stak haar in brand om te voorkomen dat Japan het in bezit kon nemen. Japanse bommenwerpers bombardeerden het wrak overigens nog dezelfde dag.

Gemeentearchief Vlissingen 413.14846. Foto Dert

Twee van de zes waterpijpketels gemaakt bij de Kon. Mij. De Schelde
Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.3100

Tandwieloverbrenging gemaakt bij de Kon. Mij. De Schelde
Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.2847

7. De lichte kruiser De Ruyter werd niet gebouwd in Vlissingen, maar bij Wilton Fijenoord. Het is jammer dat de opdracht niet naar De Kon. Mij. De Schelde ging. Maar vanuit Vlissingen werden wel onder meer de waterpijpketels en de tandwieloverbrenging geleverd. En ja, zonder voortstuwing kom je niet ver. Het was dit schip dat op 27 februari 1942 ten onder ging in de slag in de Javazee waarbij een geallieerd eskader het zonder succes opnam tegen de Japanse vloot. Op dat moment was schout-bij-nacht Karel Doorman opperbevelhebber van het geallieerde eskader en deed de De Ruyter dienst als zijn vlagschip.  Hij ging samen met zijn schip ten onder, van haar bemanning verloren 345 man het leven. Na de Tweede Wereldoorlog werd de naam Karel Doorman door de Koninklijke Marine tot vier keer toe aan een marineschip gegeven, onder meer het joint support schip dat gebouwd werd onder auspiciën van Damen Schelde Naval Shipbuilding te Vlissingen.


Anno 1953, tekening Alexander Mari van Maanen

Als de Almirante Grau in 2010, tekening Alexander Mari van Maanen

A.G. Mes. Gemeentearchief Vlissingen 414.4422

A.G. Mes. Gemeentearchief Vlissingen 414.4423

8. De achtste De Ruyter, opnieuw een lichte kruiser, zou een voorbeeld worden van het hoge niveau van de Nederlandse scheepsbouw. De romp werd al op 5 september 1939 op stapel gezet, maar vanwege de Tweede Wereldoorlog werd het schip pas op 18 november 1953 in dienst gesteld. Aanvankelijk zou ze De Zeven Provinciën worden gedoopt, maar deze naam werd aan haar zusterschip gegeven. Na zo’n 20 jaar dienst werd besloten dat beide kruisers niet meer geschikt waren voor de Nederlandse (marine) eisen en De Ruyter uit dienst werd gesteld en op 13 oktober 1972 werd verkocht aan Peru. In dienst gesteld als de Almirante Grau in 1973 is zij nog steeds in actieve dienst. Sterker nog het is de laatste in actieve dienst zijnde zogenaamde 'gun-cruiser' ter wereld. Met gun-cruiser wordt een kruiser bedoeld waarvan de hoofdbewapening (in haar geval 12cm kanons) bestaat. Zij wordt nog geregeld gemoderniseerd en staat ondanks een romp van respectabele leeftijd (bijna 80 jaar) nog steeds haar mannetje.

Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde KMS 80050

Brughuis met koepel, foto Ron van Maanen

De koepel van binnen, foto Ron van Maanen

9. Doordat de Koninklijke Marine afscheid moest nemen van haar twee grootste oppervlakte eenheden was vervanging een noodzaak geworden. Al in de zestiger jaren was samen het Verenigd Koninkrijk begonnen aan de ontwikkeling van een nieuw fregat. Beide landen sloegen uiteindelijk een eigen weg in. Voor Nederland betekende dat de ontwikkeling van het geleide wapenfregat waarvan er twee zouden worden gebouwd, te weten De Ruyter en de Tromp. De Ruyter werd gebouwd in een bouwloods, iets wat in Nederland voor de bouw van oorlogsschepen nauwelijks werd gedaan. Op 22 december 1971 werd zij op stapel gezet om op 3 juni 1976 in dienst te worden gesteld. De opzet was dat zij als vlagschip dienst deed van een Nederlandse onderzeebootbestrijdingsgroep. In 1980 voer deze De Ruyter de Thames op en voer onder de Tower bridge door om af te meren langs de British kruiser HMS Belfast. Misschien een herhaling van de tocht naar Chatham in 1667? In ieder geval trok haar aankomst in London veel aandacht. Bij de viering van 300e jaar geboortedag van De Ruyter in 2007 nam de Britse Marine met de typisch onderkoelde Britse humor wraak door de HMS Chatham te sturen.  Op 3 oktober 2001 werd deze De Ruyter uit dienst gesteld. De geleide wapenfregatten trokken met hun ontwerp en prestaties internationaal de aandacht, zeker gelet op de grote radarkoepel bovenop de brug. Deze metershoge bol diende ter bescherming van de 3D-radar, De koepel had ook een bijnaam namelijk Kojak (bol). De naam Kojak refereert aan de Amerikaanse tv acteur Teddy Savalas die in 1973-1978 een politie-inspecteur speelde en zijn hoofd kaal schoor als een biljartbal. Brughuis met koepel zijn bewaard gebleven en tegenwoordig opengesteld voor het publiek op het terrein van de voormalig Rijkswerf te Den Helder.

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

10. Ook de tiende De Ruyter is weer een Vlissings product. In september 2000 werd de bouw begonnen door de Koninklijke Schelde Groep BV (het huidige Damen Schelde Naval Shipbuilding). In dienst gesteld op 22 april 2004 zou het eerste fregat binnen de Koninklijke Marine worden met een vrouwelijk commandant, namelijk Jeanette Morang. Het schip deed onder meer dienst in de Golf van Aden voor de bestrijding van artillerie.

Op weg naar Vlissingen 22 juni, op de achtergrond Breskens zichtbaar, foto Ron van Maanen
Op weg naar Vlissingen 22 juni, op de achtergrond Breskens zichtbaar, foto Ron van Maanen

dinsdag 13 januari 2015

Vlissingen en de Spaanse Armada van 1588 Een oorlogswimpel vertelt een uniek brokje Zeeuwse maritieme geschiedenis



 Het jaar 1568 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Eigenlijk moeten we spreken van een opstand tegen de wettelijke heerser, te weten de Spaanse koning Filips II. Engeland koos de zijde van de opstandelingen. Voor de stad Vlissingen zou dat grote gevolgen hebben want het werd in 1585 samen met onder meer het fort Rammekens in onderpand gegeven aan de Engelse kroon tot in 1616.

In 1588 besluit de Spaanse kroon tot een invasie van Engeland. Een grote vloot bekend als de Spaanse of Onoverwinnelijke Armada werd uitgerust en uitgezonden. De bedoeling was dat generaal Alexander Farnese, hertog van Parma met een troepenmacht de Noordzee zou oversteken en Engeland binnenvallen. Het liep echter anders. De Spaanse vloot werd vernietigend verslagen door de Engelse vloot. Nederlandse schepen onder het commando van Justinus van Nassau droegen hun steentje bij. Twee Spaanse galjoenen strandden bij Vlissingen, namelijk de San Felipe en de San Mateo waarvan de laatste bij fort Rammekens. Uit ooggetuigeverslagen blijkt dat men getracht heeft beide schepen te redden en naar de Vlissingse haven te brengen. Dit is vermoedelijk niet gelukt al is er een intrigerende vermelding over de verkoop van een Spaans galjoen te Vlissingen. Wat resteert van deze gebeurtenissen is een deel van de oorlogswimpel van de San Mateo.
Museum De Lakenhal, Leiden

Prent vervaardigd door Daniël Veelwaard 1776-1851. Objectnummer RP-O-0B-66.606. Rijksmuseum Amsterdam



Scheltema beschreef in 1825 hoe het galjoen van Diego de Piementel werd veroverd door de kleine Zeeuwse dremmelaars of poonschuiten. Hij verhaalde dat een groot galjoen uit Biscaye werd aangevallen door een Zeeuws oorlogsschip en veroverd. Het zonk echter met man en muis vanwege de grote schade opgelopen door het geschutsvuur. De volgende passage uit zijn boek (p. 177-178) verhaalt wat er zich toen afspeelde. ‘Het heeft mij leed gedaan, den naam van den koenen veroveraar niet te hebben kunnen opsporen. Hij was de eenigste held, die het heeft durven wagen, om een galjoen te enteren. Zijn lijk is opgevischt, en met krijgsmans eere en met de Spaansche vlag op de kist, te Vlissingen begraven. De vlag werd in de kerk boven zijn graf gehangen. De twee Portugese galjoenen St. Philippus (1) en St. Matthaeus (2) gingen ook verloren. Francisco de Toledo wist, vergezeld van enkele edellieden, veilig Oostende te bereiken om vervolgens gevangen te worden genomen door de Engelsen. Zijn schip werd veroverd door de Vlissingers. De Piementel commandeerde het tweede galjoen dat tijdens het gevecht zwaar beschadigd werd en gevaar liep te zinken. Een visser die als loods fungeerde, manoeuvreerde [bewust] het galjoen zodanig dat het terecht kwam tussen de zandbanken voor Sluis met zonder uitzicht om te kunnen ontkomen. Het werd aangevallen door Hollandse en Zeeuwse dremmelaars waarbij veertig Spanjaarden sneuvelden. De Spaanse vlag werd gestreken en de De Piementel overgebracht naar het schip van vice admiraal Pieter van der Does. Een poging beide galjoenen naar Vlissingen te brengen mislukte, toen ze vanwege de opgelopen schade zonken. De gewonde overlevenden werden verzorgd en naar Vlaanderen gestuurd. De gezonde overlevenden, circa 150 man, gingen naar Holland om te worden uitgewisseld of tegen betaling van losgeld.

Jan Wagenaar (p. 286-287) schreef in 1792 dat de Spaanse Armada tot de aftocht gedwongen werd toen op 2 September de Engelsen branders inzetten. Verder vermeldde hij dat het galjoen van Don Diego de Piementel geheel reddeloos geschoten was en onder Duinkerken veroverd werd door vice admiraal Van der Does. Het door Van der Does veroverde wimpel werd opgehangen in de kerk te Leiden. De Piementel werd in Den Haag ondervraagd en verklaarde dat de Spaanse aanval was gericht op Engeland en niet gericht op de Lage Landen. Een tweede Spaans schip strandde bij Blankenburg en werd vanuit Oostende geplunderd.

K.J.S. Boston (p. 86) schreef dat de wimpel van het Spaanse galjoen San Mateo door Pieter van der Does (1562-1699) in hetzelfde jaar was meegenomen naar Leiden waar ‘hij toen hij nog in de Pieterskerk hing, van het gewelf tot op de grond reikte’. In de collectie van het Leidse museum De Lakenhal is van de wimpel een restant bewaard gebleven. De wimpel heeft als collectienummer 3186, heeft nu als afmetingen 391 x 294,5cm met als materiaal beschilderd linnen.

Er bestaan ook ooggetuigeverslagen van overlevenden aan Spaanse zijde. Deze zijn deels gepubliceerd in de zogenaamde Calendar of State papers Simancas.

Een bericht d.d. 28 Augustus (Paris Archives, K.1567) vermeldt dat de San Mateo op een zandbank nabij Vlissingen liep bij gebrek aan een goede loods. Ze werd aangevallen door twintig schepen afkomstig uit Vlissingen. Toen duidelijk werd dat het galjoen niet te redden was, capituleerde haar commandant. De zieken en gewonden aan boord werden naar Vlaanderen gebracht, de rest gevangen genomen om losgeld te kunnen eisen. Pimenet werd, bewaakt door vier man, naar Vlissingen gebracht. Volgens hetzelfde bericht telden de aanvallers 300 doden en gewonden in hun lederen.

De hertog van Parma schreef op 29 augustus (Estado 594) aan zijn koning dat volgens ingewonnen informatie de San Mateo naar Vlissingen was opgebracht. Zwaar beschadigd als gevolg van de gevechten zonk zij in de haven. De vijand (lees de Zeeuwen en Hollanders) kregen niet eens de kans van boord te gaan. De San Felipe die ook naar Vlissingen werd gebracht zonk eveneens.

Ook Pedro Coco Calderon (24 September Guerra, 221) beschreef wat er met de twee galjoenen gebeurde. Beide schepen waren zwaar beschadigd tijdens de gevechten. Bij de San Felipe waren vijf van haar kanons aan stuurboordzijde buiten gevecht gesteld. Een Italiaanse kanonnier die later ook sneuvelde, maakte een van haar zware kanons onbruikbaar. Haar bovendek was vernietigd, beide pompen stuk, de tuigage weggeschoten, in feite was het een wrak. Don Francisco de Toledo weigerde zich over te geven. Uiteindelijk werd zij te hulp geschoten door de hulk Doncella. Deze trof de San Felipe in zinkende staat aan en nam 300 van haar opvarenden aan boord. De San Mateo was zo doorzeefd dat ook zij zinkende was. De pompen konden het binnenstromende water niet aan. Ook zij is gedwongen om hulp te vragen waarop het Spaanse vlagschip een duiker zond. Deze was in staat enkele lekken te stoppen. Zowel de San Mateo en de San Felipe raakten achter op en verdwenen uit het zicht van Calderon. Hij wist dan ook niet wat met beide schepen gebeurd is. Het gerucht ging dat zij op de zandbanken verloren gingen.

In 2012 verscheen een door het Zeeuws Archief uitgegeven transcriptie van de resoluties van de gecommitteerde raden van de Zeeuwse Admiraliteit. Diverse keren wordt vermeld dat kanons, afkomstig van Spaanse schepen, worden hergebruikt op Zeeuwse oorlogsschepen. De kanons waren opgeslagen in Vlissingen en de Vlissingse equipagemeester Pieter Willemssen was verantwoordelijk voor de uitgifte.

Voorbeelden van hergebruik zijn bijvoorbeeld het besluit d.d. maandag 22 augustus om vier van de zwaarste kanons te plaatsen op het fort van Den Haeck. Op donderdag 22 September moesten twee metalen kanons afkomstig van het Spaanse galjoen worden verstrekt aan kapitein Evert Hendricx voor plaatsing op diens schip. De volgende dag moest Willemsen bovendien ook aan vice admiraal Joos de Moor twee kanons af staan, afkomstig van het Spaanse galjoen welke te Vlissingen was binnengebracht.

Een vermelding is echter intrigerend. Op dinsdag 3 januari 1589 komt een verzoek van de Arnemuidense burger Jan Dirricxzoon Bieselinghe op tafel. Jan verzoekt kwijtschelding van circa 40 pond Vlaams verschuldigd aan de vendumeester Jongeleyns voor de aankoop van het Spaanse galjoen te Vlissingen. Uiteindelijk krijgt hij uitstel van voor een periode van drie maanden. 

For a  summary in English

Bronnen
K.J.S. Boston. Hart voor Leiden. Jan van Hout (1542-1609), stadssecretaris, dichter en vernieuwer, 2009.
José Luis Casado Soto. Los barcos espanoles del sig. XVI y la Gran Armada de 1588.
Quirino da Fonseca. Os porugueses no mar.
Jacobus Scheltema. De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke vloot van Philips den Tweeden Koning van Spanje, in 1588.
J.C.A. Schokkenbroek. ‘Wherefore Serveth Justin with his Shipping of Zeeland?’The Dutch and the Spanish Armada, 1588’ in: God’s Obvious Design. Papers for the Spanish Armada Symposium, Sligo, 1988. ed. Gallager, P. en Cruickshank, D.W.
Jan Wagenaar. Vaderlandsche historie, vervattende de geschiedenissen der nu Vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tijden af: etc. 8e Deel, 1792.
Calendar of State papers Simancas: August 1588, 26-31 gepubliceerd op www.british-history.ac.uk (BHO-British History Online)
Resolutiën van de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit in Zeeland 1584-1648. Deel 1 1584-1591. Zeeuws Archief, Middelburg, 2012.

Noten
1. Gebouwd 1583. Meting 800 toneladas sueldo/510 toneles machos met als afmetingen 32,50 x 9,70 x 5,17, bewapening 40 kanons en een bemanning van 532 koppen (117 zeelieden en 415 soldaten). Officieren aan boord waren onder meer Juan Poza de Santiso en don Francisco de Toledo. De Portugese galjoenen behoorden tot de beste schepen van de Spaanse Armada.
2. Gebouwd 1580. Meting 600-900 toneladas sueldo/490 toneles machos met als afmetingen 32,07 x 9,57 x 5,10, bewapening 34 kanons en een bemanning van 397 koppen (120 zeelieden en 277 soldaten). Officieren aan boord waren onder meer don Diego Pimentel, don Rodrigo de Vivero en don Luis Vanegas.


vrijdag 6 december 2013

Stormvloeden bedreigen Vlissingen


Nog niet genoeg tegenwind gehad? Lees dan hoe het Vlissingen vroeger verging met een beetje storm



‘Ongehoorde tempeeste’: stormvloeden bedreigen Vlissingen, 1300-1900



Inleiding

‘De stadt Vlissinge heeft ook veel geleeden door watervloeden die der op verscheyde tijden geweest zijn’. Zo begint advocaat Brasser in 1756 zijn hoofdstuk over stormvloeden in de stadsgeschiedenis van Vlissingen. Vervolgens diept hij uit zijn geheugen een handvol stormvloeden op uit een lang vervlogen tijd. Als eerste noemt hij de beruchte storm van 5 november 1530, vervolgens komen 17e-eeuwse rampen aan bod waar we de jaren 1612, 1630 en 1662 aan moeten koppelen. Langer staat hij stil bij de stormvloed van 26 januari 1682.

Vlissingen heeft natuurlijk veel meer stormvloeden gekend dan de door Brasser hier aangehaalde. Een stad aan zee, een voorpost in de Scheldedelta, het kan niet anders of stormvloeden in welke vorm dan ook moeten de inwoners vaak parten gespeeld hebben.

In het hiernavolgende wordt een chronologisch overzicht gegeven van opmerkelijke stormvloeden en dan in het bijzonder met betrekking tot Vlissingen en omgeving. Vaak zijn het niet meer dan een paar feitjes of flarden en blijft verder alles in de nevelen van de geschiedenis gehuld.

Veelal zijn kroniekschrijvers aan het woord zoals Reygersberg, die de stormvloeden van 1530 en 1532 uit eigen herinnering weet op te schrijven of hebben we te maken met contemporaine pamfletten. Soms moeten we het doen met wat latere kroniekschrijvers ons overleveren.

Het overzicht begint vroeg in de 14e eeuw en loopt door tot begin 20e eeuw.



1304

‘In ’t jare MCCCIIII [1304] op Sinte Katherijnen dach was also grooten storm ende onweder met soo grooten hooghe vloedt dat veel dijcken ende polders in Zeeland overvloeyden. Walcheren was soo seer overvloeyt dat die dijcken soo seer gheramponeerdt waren dat die Landtlieden den moet verloren gaven, soo dat sy de macht niet en hadden te dijcken. Waerom die Graeve selve in ’t landt van Walcheren quam ende heeftet met die Borsselsche heeren weder beverscht ende bedijckt’.

Hiermee schets de kroniekschrijver Reygersberg de eeuwige strijd tegen het water; een strijd die mensen ook wel eens moedeloos maakte.

De storm van 1304 zal ook Vlissingen parten gespeeld hebben; de bronnen laten hierover echter niets los.



1318

In de rekeningen van de grafelijkheid van Zeeland komen we de eerste aanwijzing van een stormvloed tegen met betrekking tot Vlissingen. Series rekeningen zijn historische bronnen waar vaak veel uit af te leiden valt. Zo wordt in de rekening over de periode 20 maart 1318 tot 30 april 1319 gesproken over een hoge vloed waardoor op Walcheren op verschillende plaatsen schade aan de dijken is ontstaan. In Vlissingen moeten er twee hoofden gerepareerd worden en zijn er herstelwerkzaamheden aan een dijk. Omdat er op meerdere plaatsen op Walcheren grote werkzaamheden aan de dijken plaatsvinden kan het haast niet anders of er is  een stormvloed aan voorafgegaan. De rentmeester van de graaf verantwoordt de kosten voor Vlissingen als volgt:



Item wtgheleyt in dijcaetsen in Walcheren. Int eirste bi heren Pieter van Vlissinghe, om den dijc te Vlissinghe te maken bi der scepenen kanesse, 13 lb. 2 sc.

Item bi Symon den Dynt, den dijcgrave ende den scepenen wtgheleyt, om dat zuder hoeft te Vlissinghe te maken, 4 lb. Item bi den vors. luden wtgheleit om tander hoeft te Vlissinghe te maken, 7 lb. 9sc. 4d.



Vaak werd er een inlaagdijk aangelegd, eigenlijk een dijk achter de dijk, die diende als nooddijk  om een eerste doorbraak te kunnen pareren. Een dergelijke inlaagdijk, ging zodoende nogal eens functioneren als zeewering. De huidige boulevard van Vlissingen is eigenlijk gebouwd op een nooddijk; de eigenlijke kustlijn lag verder in zee.



1398-1411

De Vlissingse gemeentearchivaris P.K. Dommisse constateerde aan de hand van  grafelijke rekeningen, dat er tussen de jaren 1398 en 1411 een landverlies geleden was van 256 gemeten (1 gemet is ca. 0,4 hectare). In 1439 zien we in de grafelijkheidsrekening een verlies van nog eens 146 gemeten land. Deze vermeldingen aan landverlies zijn niet altijd te wijten aan een stormvloed. Bij Vlissingen ging men in mei 1439 werken aan een inlaagdijk. Volgens Gottschalk was dit landverlies te wijten aan de afschurende werking van de getijdenstromen. Dommisse spreekt wel over een stormvloed maar noemt geen bronnen.



1477

Op 27 september 1477 deed ook op Walcheren en in overig Zeeland de Damianusvloed van zich spreken. Om de gaten in de dijken te dichten moest er met man en macht gewerkt worden. De Middelburgse stadsrekeningen verhalen over de Middelburgse magistraat die een fors voorschot betaalde van 175 lb. aan lonen voor dijkwerkers, timmerlieden en schuitlieden om de gevolgen van de ‘ vloetganc’ van 27 september te bestrijden. In 1478 sloten Middelburg en Vlissingen een overeenkomst over het onderhoud inzake de Zuiddijk bij Vlissingen. De Middelburgse magistraat had een flinke vinger in de pap in de Staten van Walcheren en bemoeide zich uit hoofde daarvan ook met bedijkingen; ook de Middelburgers wilden droge voeten.



1530

De Sint Felixvloed van zaterdag 5 november 1530 ook wel aangeduid met het dramatisch klinkende ‘Sint Felix quade saterdach’ was voor heel Zeeland een ramp van grote omvang. De kroniekschrijver Reygersberg begint zijn relaas over deze ramp met:



‘Binnen denselven jare, den vijfden dach van slachtmaendt, op Sint Felix dach, was ’t eenen soo grooten storm uyt den noordtwesten end ’t was ‘s noenens te twaelf uyren soo hooghe ghevloeyt, dat ‘t water over sommige straten end dijcken liep, hoewel dattet noch twee uyren vloeyde daer na, eer ’t vol zee was. […] In Walcheren overvloeyden die dijcken tot diversche steden. Den dijck tusschen die oude havenen van Middelburch ende Aremuyen brack deure, waer af ‘t landt daer ontrent, eer ’t beverscht was wel drie weecken lanck besouten was. Te Vlissinghe overvloeyde een stuck van eenen tooren ende die wal van der stadst brack mede deure, soo dat ’t water in ’t landt quam, maer het werdt korts daernae weder beverscht.



De predikant van de Engelse hervormde gemeente van Middelburg S. van Hoek schrijft in 1808: dat de stad Vlissingen in 1530 half door het water vernield werd en spreekt over een ‘hooge toren, op welken vele menschen gevlug waren, stortte in, zoo dat al het volk verdronk’. Opmerkelijk is dat Reygersberg, over dezelfde toren spreekt, maar niet spreekt over slachtoffers.

Op Sint Felix brak ook de dijk bij Westkapelle op verschillende plaatsen door en ook de wal bij Veere hield het niet. Deze stroomgaten werden door kordaat optreden van Adolf van Bourgondië gedicht. Op Zuid-Beveland en dan met name de Oost-Watering was de schade groter: achttien dorpen en gedeeltelijk de stad Reimerswaal moesten aan de golven worden prijsgegeven.


De rentmeester van Zeeland Adolf Herdinck rapporteerde aan de raad van Financien een somber verhaal. Zeeland was geheel overstroomd. Hij hoopte dat Walcheren behouden kon worden ondanks dat de dijken op het eiland op een twintigtal plaatsen waren doorgebroken. Adolf van Bourgondië, heer van Vlissingen, Veere, Westkapelle en Brouwershaven vreesde voor de definitieve ondergang van Vlissingen en Veere. Door het Luctor et Emergo principe van de bevolking bleef Walcheren behouden. Er werden zelfs prijzen uitgeloofd voor mannen en vrouwen die de meeste zoden aan de dijk zouden zetten. Deze zoden werden in mandjes afgezonken.


De storm van 5 november 1530 is ook de eerste storm waar we uitvoerig over geinformeerd zijn. Twee jaar, zou Zeeland weer een grote vloed treffen; voor Walcheren waren deze keer de gevolgen minder ernstig.


1570 

De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 betekende ook voor Zeeland weer grote verliezen. In Veere waren de problemen groot terwijl over Vlissingen geen vermeldingen te vinden zijn.


1606

Op tweede paasdag 1606 was er in West-Europa een zware storm die met hoge vloeden gepaard ging. De gevolgen voor Walcheren kennen we nauwelijks. Uit een brief van Prins Maurits aan de Staten van Zeeland, gedateerd 29 mei 1606 weten we dat Vlissingen behoorlijke schade leed. De zeewerken hadden zwaar te lijden gehad van de ‘ongehoorde tempeeste in de Paeschdagen naest voorleden’.



1621

De eerste keer dat we in Vlissingen een eigen kroniekschrijver aan het woord zien is in 1621. In het gemeentearchief van Vlissingen is een handschrift aanwezig met drie korte beschrijvingen van stormvloeden in relatie tot de stad. Over de stormvloed van 1 november 1621 verhaalt de schrijver; Deeze vloed is zo hoog geweest op een voet na, als is geweest de vloed van Alderheiligen anno 1552 [schrijver bedoelt de Allerheiligenvloed van 1 november 1570] hetwelk een remarkabele vloed geweest is; de Scherminkelstraat is als toen overloopen geweest door ’t Sas; ’t zelve is meer geweest door verzuim dan anders door den hoogen vloed. Alomme ofte in ’t meerendeel van de stad is ’t water op de kaay geweest



1624

Een zijdelings door Gottschalk genoemde overstroming is die van 19 januari 1624. De Vlissingse kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] dewelke zo hoog is gevloeid dat de nieuwe stad daar de nieuwe lijnbanen staan zijn vol water gelopen ende groote schade heeft gedaan aan de lijnbanen ende aan het nieuwe schuttershof aan zekeren vijver daar veele capers zijn verdronken, is mede de Scherminkelstraat ende andere straaten ondergeloopen tot een groote schade der gemeente doch daar is niemand gebleven; den overloop van ’t water is geweest bij ’t nieuwe Schuttershof en is alzo dien heelen kolk vol water geloopen. Met de ‘nieuwe stad’ wordt het gebied oostelijk van de Walstraat bedoeld, dat is aangelegd na 1572.



1625

In 1625 zijn niet minder dan vijf stormvloeden aan de Duitse Noordzeekusten waar te nemen. Gottschalk ziet in Zuidwestnederland weinig van deze stormen terug. Onze kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] Het water stond alomme op de kaayen ende liep over de straate bij het duivelshuis naar de Rammekenspoort, stond voor de huizinge van de burgemeester Jan de Moor op den Nieuwendijk ter halverstraate, onder de nieuwe molenbrugge […] liep oever de deuren van ’t sas, zulks dat de nieuwe stad wederom geheel in liep gelijk het voorleden jaar mede dede, ende liep bij den nieuwe Rammekenspoort over de straate ende zoude de nieuwe Rammekenspoort uitgelopen hebbent waare dezelve met aardewerk toebebolwerkt waare geweest […] God bewaare ons voor diergelijken vloed.’



1630

Ook de jurist/kroniekschrijver Brasser gaat wel eens in de fout. In zijn stadsgeschiedenis heeft hij het over de verschrikkelijk vloed van 1630; hij bedoelt hier de vloed van 5 november 1530. In de Nederlandse literatuur hebben meerdere schrijvers het jaar 1630 genoemd als jaar van een zware stormvloed. Andere auteurs namen dit kritiekloos over waardoor dit misverstand zo nu en dan de kop opsteekt.



1662

Over de storm van 1 maart 1662 meldt Brasser dat ‘het water zoo aen het woeden [was] dat door de golven de deuren van de poorten der hoofden werden stuckgeslagen’. Een stuk geschut van zesduizend pond op het Leugenaarsbolwerk werd door de kracht van de golven acht voeten achteruit geslagen en ook de havenketting werd door de aanstormende golven kapotgeslagen. Ook de schepen die in haven lagen raakten op drift. Een schip met brandewijn dreef af naar zee maar kon door enkele waaghalzen toch terug in de haven gebracht worden. Merkwaardig is dat over deze vloed voor wat betreft Zeeland weinig bekend is; alleen in West Zeeuws-Vlaanderen zouden enkele polders ondergelopen zijn.



1682

Een dijkdoorbraak ten zuiden van Westkapelle zorgde voor grote paniek op Walcheren; het eiland dreigde geheel onder te lopen. Garnizoenen in Vlissingen en Middelburg werden gereedgehouden om naar Westkapelle af te marcheren. Na vijf getijen was het gevaar echter grotendeels geweken. De ellende op Walcheren was zoals wel vaker het grootst in Vlissingen. Volgens het Pertinent Verhael ,een pamflet uit 1682, waarin een anonieme Vlissingse briefschrijver zijn verhaal doet aan zijn lezerspubliek was de ellende groot. ‘De desolaetheyt in dewelke wy zijn door de hooge watervloed, die ons op maendaghavondt door een stercke windt quam overvallen, is niet om uyt te spreecken’ . De briefschrijver zegt dat er wel twintig straten 10-12-14 voeten onder water stonden, ‘dat luyden geen tijdt hadden om eenich van haar goedt te salveren, soo dat de winckeliers ende burgers alle haer goedt verrot en bedurven is’. Sommige mensen zaten dertig uur zonder eten of vuur op zolderkamertjes te wachten op hulp. Een aantal werd met bootjes van de bovenkamertjes weggehaald.

De Hollandse Mercurius verhaalt dat het water door de Rammekenspoort de stad instroomde en de lagere delen van de stad onder water zette. Brasser vertelt in zijn stadsgeschiedenis: Eenige verhalen dat een bootje op een leuffel der huisen bleeft sitten, den molen agter het princenhuis wier op een zijde gedronge, den muur bij den logenaar daar ’t geschudt op legt plofte van boven needer. Het zeewater liep in de kerk stortte de graven needer en maakte doodkisten driftigh.



Tijdgenoot Jacob Brugge dichtte over Vlissings’ misère:



Daarom is deze stat met hoog geheven golven

Door straten overstroomt, ja schenen overdolven

Dan ’t ziltig pekelnat; soo dat men met een boot

Tot d’ een en d’ ander voer om redden uit haer noot

Pak-huisen digt beset met kostelijke waren

En kelders insgelijks zijn door de zware baren

Bedorven

Verschoont ons Heer nog eens, weest ons al t’ saam genadig

Nog eens tot overvloed, toond dat gy zijt weldadig



De achttiende eeuw zou wat stormvloeden betreft minder ellende veroorzaken dan voorgaande eeuwen. Eigenlijk is er voor Vlissingen maar sprak van één bekende vloed.



1775

14 november 1775 stak de wind met grote kracht op. Van Hoek schrijft enigszins overdreven dat ‘alom de daken en schoorstenen der huizen wegvlogen’. Doordat de sluisdeuren in het Dok of niet goed gesloten waren of kapot sloegen stroomde de Dokhaven zo vol water dat de kades overliepen. Veel tuinen en huizen, kelders en pakhuizen kwamen daardoor onder water te staan, waardoor volgens de Middelburgsche Courant ‘een considerabel bederf aan goederen is geschied’



De eerste helft van de 19e eeuw deden stormvloeden weer wel van zich spreken. 

1808

Bij de watersnoodramp van 14 op 15 januari 1808 vielen 33 doden. Fotografie bestond nog niet in die tijd; wel zijn er indrukwekkende gravures, die een beeld geven van deze ramp. Deze prenten hingen  overigens gewoon bij de mensen thuis aan de wand.

De Vlissingsche Courant deed verslag van het gebeuren. De gedeeltelijk afgegraven Wijnbergsche kade was de zwakke schakel in het geheel bij de overstroming. Bij een noordwester storm brak deze door en het water stortte zich op het lager gelegen oostelijk deel van de stad. Door het overlopen van de Achterhaven stroomde daar het water richting de Walstraat. Ook de Pottekaai stroomde over, en binnen een halfuur stond meer dan de halve stad onder water. Dit alles ging met grote snelheid gepaard waardoor veel inwoners die nacht werden verrast.

De Sint Jacobskerk, de Middelkerk en Lutherse kerk liepen eveneens onder water waarbij, zo meldt ons de Vlissingsche Courant, de lichamen zelfs uit de graven spoelden.

De materiële schade was groot: kademuren waren ondergraven, straten verzakt en huizen ingestort. Regenbakken waren met zout water vermengd geraakt. Dit alles lag onder een dikke laag slik.



De wijkmeesters collecteerden voor de getroffenen. Het gemeentebestuur riep op om ruimharig bij te dragen. Ook koning Lodewijk Napoleon liet zich niet onbetuigd en stelde 50.000 gulden beschikbaar.




1825

de storm van 4 februari 1825 zorgde voor een kortdurende overlast in de stad. De Middelburgsche courant van 8 februari 1825 informeert ons uitgebreid. Door het doorbreken van een waterkering (kistdam) bij de Stenen Beer liep het fout zowel in de Dokhaven als in de Pottekaai. De laatste stroomde over en het water liep de Kleine Kerkstraat, het Korte Groenewoud en de Wagenaarstraat in. Door het inzetten van noodwaterkeringen kon dit keer voorkomen worden dat de zogenaamde Nieuwstad ook weer onder water kwam te staan. Op de Pottekaai en Wagenaarstraat waren grote verzakkingen ontstaan. Vele handen zorgden ervoor dat de schade in korte tijd kon worden. Het psychologische effect was des te groter: velen werden weer herinnerd aan de rampzalige gebeurtenissen van 1808. Gelukkig vielen er deze keer geen slachtoffers.



1906

De stormvloed van 12 maart 1906 deed de halve stad onder water staan. Vlissingen had geen verweer tegen een vloedgolf van 4 meter boven ANP. Het gemeentebestuur nam draconische maatregelen; rondom het De Ruyterplein en de Engelse haven moesten muren opgetrokken worden, eveneens bij het Beursplein, wat de afsluiting van de Koopmanshaven en de achterhaven tot gevolg had. Ook de Pottekaai werd afgesloten. Omdat men de wateroverlast meer dan zat was besloot men de overbodige havens te dempen. Zo werd zes eeuwen later het onder graaf Willem III aangevangen werk weer ongedaan gemaakt.

De ondergelopen Oude Markt

En zo zag het op vrijdagmiddag 6 December 2013 rond 16.30 uur er uit!

Tussen de kazematten met op de achtergrond de toegang tot de boulevard
En dan was dit wat je zag

Bronnen

(Eerder verschenen als artikel in Den Spiegel 2003 nummer 1)

M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, drie delen:

de periode vóór 1400 – 1700, (Assen 1971 – 1977)

M.P. de Bruin, ‘Stormvloeden en de gevolgen voor Walcheren’, betreft overdruk uit: Jaarverslag polder Walcheren 1953

H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis, dl 1 (Utrecht 1879)

Jan Reygersbergh, De oude Chronijcke ende historien van Zeelandt : Van nieuw met eenighe byvoechsels mitsgaders met de figueren der graeven van Zeelandt vermeerdert

S. van Hoek, Natuur- en Geschiedkundig beschrijving van den verschrikkelijken watervloed tusschen den XIVden en XVdn van Louwmaand des jaars MDCCCVIII, (Haarlem 1808)

Gemeentearchief Vlissingen, Stadsarchief, inventaris De Bruine, inv.nrs 5572 en 5574

Zeeuws documentatiecentrum, Pamflettenverzameling 2295; Pertinent Verhael en 2296 Gods slaende handt op Vlissingen nedergedruckt

Hollantsche Mercurius, 1682

Middelburgsche Courant, 18 november 1775, 8 februari 1825 en 1 december 1836

Ad Tramper, ‘Vrij zwemmen voor de alligators’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 12 januari 1999.