Totaal aantal pageviews

Posts tonen met het label Wachtschip. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Wachtschip. Alle posts tonen

maandag 27 februari 2017

Voormalig marineschip Hr. Ms. Noord-Brabant moest inrichting voor minderjarige TBS’ers rond 1922-1923 worden



Het originele uiterlijk als actief oorlogsschip; tekening Alexander Mari van Maanen

Als wachtschip in Vlissingen; tekening Ron van Maanen

Alleen in Den Helder ligt nu nog een wachtschip van de Koninklijke Marine. Dat is anders geweest. Vlissingen heeft tot na de jaren vijftig ook een eigen wachtschip. Soms kan het nog zelfstandig varen, soms afgemeerd langs de wal zonder eigen machines. Van alle wachtschepen die hier gelegen hebben, is de Noord-Brabant de bekendste. De Kon. Mij. De Schelde bouwt haar tussen 1897 en 1900. Het schip krijgt veel aandacht, ook in het buitenland. Het lukt De Schelde echter niet haar aan landen als Duitsland, Rusland en Japan te slijten. Na trouwe dienst, ook in Nederlands-Indië wil de marine van het schip af. De nieuwe eigenaar is het ministerie van justitie. Daar heeft men een nieuwe bestemming voor haar: logementschip voor minderjarigen ter beschikking gesteld van de regering. Alleen het ontbreekt justitie aan geld en het project wordt stopgezet en het schip opgelegd. Op 23 december 1925 wordt het teruggegeven aan de Koninklijke Marine.

Over het hoe en wat als beoogd logementsschip voor Justitie is in de literatuur niet veel geschreven. Het archief van de Vlissingse burgemeester C.A. van Woelderen (T482.3) biedt meer informatie. In 1922 is de vereniging de Jongens van de Ruijter opgericht. Deze vereniging waarbij Van Woelderen nauw is betrokken, wil het rijksopleidingsschip Noord-Brabant wel exploiteren. Met andere woorden niet alleen huisvesting maar ook opleiding voor 50 jongens geplaatst onder rijksvoogdij [zeg maar TBS’ers]. De bedoeling is haar af te meren in Vlissingen. De Nederlandse Redersvereniging ondersteunt het initiatief en wil bestuursleden leveren. Ook Waller, directeur van Stoomvaart Maatschappij Zeeland, treedt aan als bestuurslid. Het ministerie van Justitie bemoeit zich officieel niet met het initiatief krijgt Van Woelderen te horen. Eerst moet het Algemeen College voor het Rijks Tucht- en Opvoedingswezen rapport uitbrengen

De concept jaarlijkse exploitatie begroting bedraagt ƒ 83.900. Men gaat er vanuit dat het schip met een complete inventaris wordt overgedragen, de bestaande tuigage wordt versimpeld tot wat nodig is voor de opleiding en dat het Loodswezen een volledig uitgeruste kotter overdraagt. Er lagen toen een aantal kotters opgelegd en men wilde graag drie sets zeilen hebben. Een dergelijke set was destijds zeer duur en men wilde voorkomen dat zij tegen lage prijzen werden kocht. Dit hoge bedrag schrikt af. Dit ondanks dat het niet het streven is om alles zo mooi mogelijk te maken en de nieuwste snufjes op onderwijsgebied toe te passen. Het gaat er alleen om zo goedkoop bruikbare jongens af te leveren. Het moet een nautische opleiding worden met lessen in roeien, gymnastiek, splitsen, knopen en andere zeemanskennis. Voor zowel het onderwijs als de dagelijkse gang van zaken steunt men zwaar op de medewerking van de marine. Zo moeten standaard timmer-, smeed- en montagewerkzaamheden tegen kostprijs worden uitgevoerd door marinemensen. De vaste bemanning wordt geschat op 16 man, zoveel mogelijk gepensioneerde marinemensen want dat is goedkoper. De vereniging hoeft alleen het verschil tussen salaris in actieve dienst en het pensioen op te hoesten. Aan te trekken zijn 1 commandant, 1 chef d’equipage, 2 bootslieden, 2 onderofficieren, 6 matrozen, 1 schrijver, 1 bottelier-hofmeester, 1 kok en een bijkok. De vaste kosten worden op begroot ƒ 49.800. Hier bovenop komen de kosten voor de opleiding en verpleging van jongens ten bedrage van ƒ 34.100. Per jongen wordt bijvoorbeeld een bedrag van 23 cent uitgetrokken voor de dagelijkse voeding. Dit is gelijk aan wat de marine voor een matroos uittrok. Aan kleding en kooigoederen is men jaarlijks per jongen ƒ 125 kwijt.

De Noord-Brabant komt later toch naar Vlissingen. Het is een vorm van compensatie voor het verdwijnen van de onderzeedienst richting Den Helder. De matrozenopleiding in Gorinchem komt naar Vlissingen. Na een ingrijpende verbouwing in- en uitwendig meert in 1926 de Noord-Brabant langzijde de kade in de Eerste Binnenhaven recht tegenover het station. Ook de marinekazerne staat daar. Honderden lichtmatrozen worden hier opgeleid tot aan de Tweede Wereldoorlog toe. Doordat zij tevens dienst doet als wachtschip kan jaarlijks 200.000 gulden bespaard worden. Bijna de gehele Vlissingse marinekazerne staat ten dienste van de opleiding. Als we de krant mogen geloven, is Vlissingen een veel betere plek dan Den Helder, zeker als het vanuit opvoedkundig oogpunt wordt gezien. Ditzelfde wordt ook na de Tweede Wereldoorlog door het Vlissingse gemeentebestuur als argument aangedragen. Met de Noord-Brabant loopt het minder best af. In mei 1940 probeert de bemanning haar te laten zinken. Dit mislukt ten dele en zij steken haar dan in brand. Hetzelfde jaar sloopt men het wrak.

woensdag 8 oktober 2014

Wachtschepen van de Koninklijke Marine te Vlissingen in de tweede helft van de 19e eeuw

De tweede helft van de 19e eeuw bracht grote veranderingen voor de stad Vlissingen met zich mee. Was in de jaren vijftig het voortbestaan van de marinewerf al in gevaar, in de jaren zestig werd besloten tot de opheffing. In 1868 waren de poorten gesloten. Het werfpersoneel was verhuisd naar de marinewerven te Amsterdam en Willemsoord of had ander emplooi gevonden. Ook de mariniers verlieten Vlissingen en verder was de status van vestingstad ingetrokken. Er waren ook positieve ontwikkelingen. De Nederlandse regering besloot dat Vlissingen dé doorvoerhaven van Nederland moest worden gericht op Engeland en het Duitse achterland. Om dit te kunnen realiseren werden miljoenen guldens in nieuwe havenwerken geïnvesteerd en de spoorlijn naar Vlissingen doorgetrokken. Het werd echter niet het succes waarop gehoopt werd. Het waren de Rotterdamse, en in mindere mate, Amsterdamse havens die zich ontwikkelden tot aanzienlijke doorvoerhavens. Achteraf werden en worden allerlei verklaringen gegeven voor het ‘falen’ in Vlissingen. Vanuit Rijkswege werd echter aan Holland de voorkeur gegeven boven Zeeland, dit ondanks de miljoeneninvestering. Een signaal dat de regering minder in Zeeland was geïnteresseerd als gedacht werd, wordt in de huidige literatuur nog steeds genegeerd. Het gaat dan om de aanwezigheid van een wachtschip van de Koninklijke Marine in de Vlissingse haven. Ten tijde van de marinewerf was dat meestal een fregat geweest. Naast puur defensieve taken was het wachtschip ook belast met de handhaving van de quarantaine om te voorkomen dat besmettelijke ziekten de ‘lands grens’ overstaken.

Na 1870 gaat het bergafwaarts, uiteindelijk zijn het houten zeilkanonneerboten die Vlissingen ’beschermen’. Vanaf 1876 wordt gekozen voor stoomkanonneerboten volgens het Engelse Staunch-design. Deze vaartuigen staan bekend als strijkijzers vanwege hun specifieke vorm. De hoofdbewapening bestond aanvankelijk uit een  23cm kanon, terwijl de laatste modellen zoals de Bulgia een 28cm kanon hadden. Verder waren ze uitgerust met 3-3,7 cm kanons. Over de topsnelheid moet men geen overdreven gedachten hebben, iets boven de 8 knopen was het maximum. De bemanning telde maximaal 34 koppen. Een dergelijke kanonneerboot was geen partij voor de grote buitenlandse schepen die op de Schelde voeren richting Antwerpen. Op dat moment bezat de Koninklijke Marine wel degelijk ook grote pantserschepen maar die waren alle gestationeerd te Willemsoord. Dit viel ook de bemanning van een bezoekend Russisch oorlogsschip op die hierover opmerkingen maakte. Naast het feit dat Vlissingen strategisch gelegen ligt aan de Schelde, was vanaf 1875 natuurlijk ook de scheepswerf Kon.Mij. De Schelde hier gevestigd. Een werf die ook diverse opdrachten van de marine kreeg, zowel voor het bouwen van complete oorlogsschepen als ketels en machines. Pas toen de oorlog tussen Rusland en Japan in 1904 uitbrak, kwam er weer een groter marineschip naar Vlissingen om hier de veiligheid te waarborgen.

Kuilkorvet Ajax  <oktober 1850->mei 1852
Rijksmuseum Amsterdam

Op stapel gezet door P. Glavimans op de marinewerf te Rotterdam op 13 oktober 1828, te water gelaten op 13 juni 1832, arriveert  eind oktober 1849 te Vlissingen terugkerende uit de West en op 24 april 1870 was de verkoop toegestaan. De Middelburgsche Courant schreef op 8 mei 1852 dat de Zr. Msd. Ajax eind mei of begin juni naar Hellevoetsluis zou overtaken om daar De Schelde als wachtschip af te lossen.

Fregat Sambre 1854-1866 (1)

Bron Middelburgsche Courant d.d. 8 september 1867

De Middelburgsche Courant d.d. 29 juli 1854 meldde dat het fregat Sambre liggende te Den Helder bestemd was om in Vlissingen als wachtschip dienst te doen. Zij werd vandaar gesleept door het stoomschip Amsterdam naar haar nieuwe bestemming. Dit zou haar laatste bestemming worden, want in 1866 werd zij afgedankt en in 1867 van de vlootlijst geschrapt. Pogingen haar te verkopen mislukten waarop men besloot haar van rijkswege in eigen beheer in Vlissingen te slopen. Hiervoor werden 25 arbeiders in tijdelijke dienst aangenomen.

Fregat Doggersbank 1855
De Middelburgsche Courant d.d. dinsdag 5 juni meldde dat het fregat Doggersbank te Vlissingen ontdokt was vermoedelijk om voorlopig te dienen als wachtschip op de rede. Dit voornemen is hoogstwaarschijnlijk nooit uitgevoerd.

Korvet Prins Maurits der Nederlanden 1866-1870 (2)
Op 11 augustus 1866 voer het korvet Prins Maurits der Nederlanden de Vlissingse haven binnen komende vanaf de rede. Zij was bestemd om de Sambre op te volgen als wachtschip. Op 3 april 1868 werd vanuit Vlissingen geschreven dat de Prins Maurits der Nederlanden op korte termijn zou vertrekken en worden opgevolgd door het kostschip Lynx, op dat moment gestationeerd te Rotterdam. Dat voornemen is niet uitgevoerd want de Maurits vertrok niet eerder als op 3 november 1870 richting Hellevoetsluis.

Stoom flottieljevaartuig Hector 1870-1873 (3)
Nadat de Prins Maurits der Nederlanden in 1870 Vlissingen had vervangen, moest er een opvolger komen. In de Zierikzeesche Nieuwsbode van 18 juni was al bekend gemaakt dat dit de stoomkanonneerboot Hector onder het commando van een luitenant ter zee 1e klas moest worden, maar dan wel zonder stoommachine. Die moest voor november zijn verwijderd. Op 28 oktober meldde de Middelburgsche Courant de aankomst in de Dokhaven.

Kanonneerboot No. 36 1874
In 1874 was de Hector al uit het Vlissingse straatbeeld verdwenen. De oude zeilkanonneerboot  No. 36 neemt dan tijdelijk de honneurs waar.

Kanonneerboot No. 4 1875
Eind oktober 1875 bestaat het wachtschip uit een niet met name genoemde kanonneerboot. Op dat moment is de commandant van de marinebasis Hellevoetsluis schout bij nacht R.L. de Haes in Vlissingen bezig met een onderzoek wat er nodig was aan gebouwen voor de keuring en werving aangezien de ruimten op de voormalige marinewerf moesten worden ontruimd. Het laatste natuurlijk in verband met de oprichting van de Kon.Mij. De Schelde. Verder inspecteerde De Haas ook de bewuste kanonneerboot. Als de kanonneerboot door een groter schip zou worden vervangen, kon nagenoeg in de behoefte aan accommodaties worden voorzien. Datzelfde jaar vond er een discussie plaats over de verplaatsing van het wachtschip van achter de Tonnenbrug tot voor de Tonnenbrug. De bewuste kanonneerboot werd nu aangeduid als notendop. Vanaf eind december lag het voor het telegraafkantoor.

Kanonneerboot no. 35 1876
Opnieuw was het slechts een houten kanonneerboot de No. 35 die de honneurs waarnam. Het was aan boord van dit schip dat de bekende Jacob Hobein in de aanwezigheid van de volledige bemanning afzwaaide.

Schroefstoomschip Amstel 1876
Op 1 februari schreef de Middelburgsche Courant dat het te Hellevoetsluis liggende schroefstoomschip Amstel werd uitgerust om de kanonneerboot als wachtschip te Vlissingen te vervangen. De Nieuwe Goessche Courant van 4 juli schreef dat zij op 2 september in Vlissingen zou arriveren en daar inderdaad de kanonneerboot als wachtschip zou vervangen. De laatste zou naar dan naar Hellevoetsluis afreizen. Op 16 oktober echter werd het duidelijk dat de Amstel naar Rotterdam zou gaan en dat in haar plaats een kanonneerboot van het Staunch design zou komen.

Stoomkanonneerboot 1e klasse Hydra 1876/1877-1885 (4)

Model Rijksmuseum Amsterdam

Op Zaterdag 18 November kwam de Middelburgsche Courant met het verlossende woord. Het zou de stoomkanonneerboot Hydra worden. Dit vaartuig was net in dienst gesteld te Amsterdam onder het commando van luitenant ter zee 1e klas G. van Herwaarden. Maar het liep net iets anders. Op 2 december luidde het dat de Hydra te Hellevoetsluis bleef liggen en pas richting Vlissingen zou vertrekken als daar een oorlogsschip nodig was. Begin januari 1877 werd via Utrecht de reis naar Vlissingen aangevangen. Uiteindelijk arriveerde men daar op zondag 8 april. Naast wachtschip was men daar ook verantwoordelijk voor de handhaving van de quarantaine. De Frans Naerebout werd op dat moment nog gebruikt voor het begeleiden van schepen geladen met giftige stoffen. De Hydra lag niet het gehele jaar door te Vlissingen. Zo werd ze ingezet bij grootscheepse oefeningen langs de Nederlandse westkust zonder dat zij vervangen werd! Op 15 november 1885 tenslotte werd zij vervangen door de Zr.Ms. Vos.

Het was tijdens het bezoek in juli 1877 van het Russische stoomkorvet Bogatyr dat er opmerkingen werden gemaakt over de maritieme defensie van Vlissingen. De Bogatyr had een waterverplaatsing ongeveer 10 x zo groot als de Hydra en een hoofdbewapening van 8-15cm kanons, 4-4pd kanons, 1 mitrailleur en ook nog een torpedo afvuurinrichting voor het afvuren van vier torpedo’s.  Haar bemanning telde 314 man, opnieuw factor 10 ten aanzien van de bemanning van de Hydra. Pijnlijk werd het voor de journalist toen hij in gesprek met een Frans sprekende Russische officier was en deze hem vroeg of Nederland tegenwoordig geen oorlogsschepen meer had. Niet geheel ontbloot van enig chauvinisme antwoordde de journalist dat de Nederlandse vlag nog steeds over de zeven wereldzeeën getoond werd. Zelfs de Russische tsaar zou trots zijn wanneer hij een vloot zoals de Nederlandse zou hebben. In Nieuwediep lagen pantserschepen van het allerlaatste model klaar om Nederland te verdedigen. Alleen toen stelde de Russische officier een andere vraag. Waarom lag in Vlissingen niets meer dan een kleine gepantserde kanonneerboot? De journalist kon niet anders dan de vraag beamen. Waarom was er in Vlissingen niets beters aanwezig ‘dan het zeemonster dat nu in de Vlissingsche haven verscholen ligt’ terwijl elk moment de grootste oorlogsschepen de Schelde konden opvaren en de Vlissingse haven aandoen. Pas vanaf 1904 zou er weer een Nederlands oorlogsschip van aanzienlijker kracht dan de Hydra en haar (half) zusters te Vlissingen liggen.


Bron B.J. Tideman. Memoriaal van de Marine, 1887-1880. Langsdoorsnede en bovenaanzicht van de 2e klasse kanonneerboten Havik en Dog

Stoomkanonneerboot 1e klasse Vos 1885-1893 (5)
Was de Vos vanaf 1885 als wachtschip te Vlissingen gestationeerd, in 1882 lag zij als kostschip te Vlissingen .In december werd in het openbaar de levering van vers rundvlees aanbesteed. M. Hakker schreef in voor ƒ 0,550 en H.A. Gosschalk voor ƒ 0.50 per kilo. De minister van marine moest nog besluiten wie de order kreeg.

Stoomkanonneerboot 2e klasse Geep 1889-1890 (6)
Tijdelijk wachtschip tussen 16 November 1889 en 4 maart 1890.

Stoomkanoneerboot 2e klasse Dog 1893-1894 (7)
Nadat de Dog in 1893 was uitgerust met nieuwe ketels werd zij gestationeerd te Vlissingen waar ze dienst deed tot 22 oktober 1894.

Stoomkanonneerboot 1e klasse Bulgia 1894-1907 (8)

Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen nr. PA733

Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen nr. PP719


Bron B.J. Tideman. Memoriaal van de Marine, 1887-1880. Langsdoorsnede en bovendek stoomkanonneerboot 1e klasse Bulgia

De Middelburgsche Courant d.d. 20 september 1894 meldde dat op 3 oktober de Bulgia liggende te Amsterdam, in dienst zou worden gesteld met de bedoeling de Dog als wachtschip te Vlissingen af te lossen. De Dog zou op haar beurt afreizen naar Amsterdam om daar buiten dienst te worden gesteld. Onder commando van luitenant ter zee 1e klas C.J.G. de Boeij vertrok de Bulgia op maandagmorgen 24 oktober via Hellevoetsluis naar Vlissingen.

Notes
1. Op 15 April 1816 werd de opdracht gegeven tot de bouw van het 44-kanons fregat 2e klasse Algiers , op stapel gezet op de Rijkswerf te Amsterdam op 15 April 1816, te water gelaten op 27 augustus 1821, gekoperd in1821, in dienst gesteld volgens order nr. 30 gedateerd 18 februari 1822, herdoopt  Sambre bij besluit nr. 100 gedateerd 5 April 1828, teruggebracht tot een 36-kanons fregat in 1836, aanvankelijk wachtschip te Willemsoord deed zij vervolgens dienst te Vlissingen tot 1 november 1866, het jaar daarop van de vlootlijst geschrapt en gesloopt op de marinewerf te Vlissingen. Met een waterverplaatsing van 1.461 ton en als afmetingen 163 x 42 x 22 27/11 voet en een bemanning van maximaal 300 man.
2. De Prins Maurits der Nederlanden is op 9 juni 1842 als the Atalante op stapel gezet op de marinewerf te Vlissingen, te water gelaten op 21 juli 1849, vernoemd in Prins Maurits der Nederlanden, geschrapt van de vlootlijst in 1904 en uiteindelijk verkocht in 1907. Met een waterverplaatsing van 776 ton waren haar afmetingen 36,50 x 10,30 x 4,80 meter. Als wachtschip te Amsterdam bestond in 1877 haar bewapening uit 10 middelbare 30 pond kanons en telde haar bemanning 200 koppen. Dit zal vermoedelijk in de Vlissingse tijd niet veel anders zijn geweest.
3. De juiste aanduiding voor de Hector was stoom flottieljevaartuig. Op stapel gezet op de Rijkswerf te Amsterdam op 1 mei 1858, te water gelaten op 26 juni 1859 en uiteindelijk in 1874 in het droogdok te Hellevoetsluis gesloopt. De Hector was gebouwd voor bijzondere diensten en kleine tochten buitengaats. Met haar bewapening van 4 lichte 30 pond kanons en een bemanning van 50 koppen was het opnieuw geen groot oorlogsschip. De stoomkanonneerboten die haar opvolgden, waren in feite zwaarder bewapend.
4. Op stapel gezet bij Armstrong, Newcastle, Engeland in 1872, te water gelaten in 1873, afgevoerd van de sterkte in 1906 en een jaar later te Amsterdam voor de sloop verkocht. Met een waterverplaatsing van 221 ton waren haar afmetingen 25,88 x 7,62 x 2,20 meter. Snelheid 7,5 knopen. Haar bewapening bestond uit 1-23cm kanon (in 1888 vervangen door een 21cm) and 3-3,7cm kanons.
5. Op stapel gezet bij de Nederlandsche Stoomboot maatschappij te Fijenoord op 3 september 1874, te water gelaten op 3 juni 1875, uitgerust met Stork ketels in 1892 was zij vervolgens tussen 20 oktober en 17 november belast met het toezicht op de quarantaine te Vlissingen. In 1893 van de sterkte afgevoerd werd zij verkocht in 1897.
6. Op stapel gezet bij de Koninklijke fabriek van stoom- en andere werktuigen op 20 september 1874, te water gelaten op 17 juni 1875 en tenslotte in 1922 gereed gemaakt om te worden verkocht.
7. Op stapel gezet op de Rijkswerf te Amsterdam op 2 april 1874, op 31 oktober 1874 te water gelaten en in 1927 van de sterkte afgevoerd.
8. Op stapel gezet op de Rijkswerf te Amsterdam op 21 maart 1879, op 4 december te water gelaten, afgelost op 20 juni 1907 door de Bever, zonk de Bulgia, inmiddels verbouwd tot mijnenlegger, tijdens een Duitse luchtaanval op Vlissingen op 12 mei 1940.

zondag 6 april 2014

Wachtschepen van de Koninklijke Marine te Vlissingen in de eerste helft van de 19e eeuw

In 1814 werd besloten tot de opheffing van de marinewerf te Antwerpen en de aanleg van een nieuwe marinewerf te Vlissingen. De laatste bestond in feite uit twee werven, een constructiewerf lees nieuwbouw+reparatie) en een uitrustingswerf. Verder werd in Vlissingen ook een wachtschip gestationeerd.

Een wachtschip heeft bij de Koninklijke Marine in de loop der tijd twee betekenissen. Enerzijds was het niet meer dan een drijvende kazerne in een marinehaven (in Vlissingen was dat in feite de Dokhaven) en diende het dus als woonverblijf voor matrozen en/of mariniers. Een wachtschip kon echter ook op de rede worden gestationeerd en dan werd het voor vaardiensten gebruikt. In Vlissingen betekende dit onder meer  toezicht houden op de Schelde waarbij een vrije scheepvaart werd gegarandeerd, maar ook handhaving van de quarantaine tegen besmettelijke ziekten. Onderstaande lijst is niet compleet, er zal meer archiefonderzoek moeten plaatsvinden om de lacunes in te vullen.

Fregat Minerva 1812-1813 kazerneschip te Vlissingen en in 1818-1820 en opnieuw in 1823-1835 wachtschip te Vlissingen

Dit halfmodel maakt deel van de collectie van het Rijksmuseum object NG-MC-316 en is afkomstig uit de voormalige modellenkamer van het departement van marine.

Dit fregat werd gebouwd op de Vlissingse Admiraliteitswerf, de latere uitrustingswerf van de Koninklijke Marine. Volgens de Amsterdamsche Courant d.d. 28 augustus 1804 gaf de raad van de Bataafse Marine opdracht tot haar bouw. Dit nieuws werd met enthousiasme door de Vlissingse ingezetenen ontvangen. Bewapend met 32 kanons kreeg zij als afmetingen 145’ x 40’ x 15‘(holte) x 12 3/11’ (voor)-14 2/4’  (achter). De gebruikte lengtemaat was vermoedelijk de Amsterdamse voet oftewel 0,2831 meter. De bouw werd snel ter hand genomen want op 7 oktober was zij al op stapel gezet en op 28 december 1805 werd het fregat te water gelaten. Tussen 1812 en 1813 diende de Minerva als kazerneschip te Vlissingen. In juni 1813 namen de Franse bezetters het schip mee naar Antwerpen, België. Daar werd het later aangetroffen en overgedragen aan Nederland. Overgebracht naar Vlissingen werd zij daar uiteindelijk in gebruik genomen als wachtschip. In 1830 werd de Minerva ook gebruikt als drijvende gevangenis. De Middelburgse Courant d.d. 26 oktober 1830 meldde een gevecht bij Oostburg tussen Nederlandse troepen en het zogenaamde Parijs-Belgische legioen. Het werd een nederlaag voor het legioen met vele doden en 21 man werden als krijgsgevangenen meegenomen naar Vlissingen en vastgezet op de Minerva. Vijf jaar later kwam ook het einde voor het wachtschip. Zij was in een dermate slechte conditie dat niets restte dan de verkoop voor de sloop. Haar commandant, officieren en manschappen werden op non-actief gesteld voor zover zij niet meer nodig waren. De verkoop leverde ƒ 4.660,00 op.

Commandanten
J.H. Bolken 20 december 1821-18 oktober 1824
C.A. Bodel 18 oktober 1824-15 februar1 1826
J.C. Rijk 15 februari 1826- medio april 1827
J.R. Machielsen 1 mei 1828-16 augustus 1830
L.L. Spengler 16 augustus 1830-1 april 1835

Bron :Vlissingse Courant d.d. 11 april 1834

Fregat Euridice 1833/1834-1842

De Euridice in volle glorie. Pentekening Ron van Maanen

Dit halfmodel maakt deel uit van de collectie van het Rijksmuseum object NG-MC-663 en is afkomstig uit de voormalige modellenkamer van het departement van marine. Het model afkomstig uit Rotterdam is ontworpen door Pieter Glavimans, de modellenmaker is onbekend gebleven.Gebruikt op het Instituut van de marine te Fijenoord-Rotterdam als instructiemodel en uiteindelijk terechtgekomen in de collectie aangelegd door de Amsterdamse marinewerf.

Dit halfmodel maakt deel uit van de collectie van het Rijksmuseum object NG-MC-313en is afkomstig uit de voormalige modellenkamer van het departement van marine. De naam van de modellenmaker is onbekend.

In december 1801 op stapel gezet op de Rotterdamse marinewerf en op 21 april 1802 te water gelaten. Afmetingen 145’ x 40’ x 15‘. De gebruikte lengtemaat was vermoedelijk de Amsterdamse voet oftewel 0,2831 meter. De Middelburgsche Courant d.d. 26 december 1833 vermeldde haar terugkeer van de rede in de Dokhaven op de 23e. Ten onrechte wordt zij aangeduid als korvet. Op de rede deed zij dienst als wachtschip. Op 1 april 1835 werd zij onder het commando van kapitein captain F.G. Courier dit Dubikart in dienst gesteld als wachtschip te Vlissingen in de plaats van de Minerva. Vanaf 1842 wordt de Euridice gebruikt als kostschip. De Zierikzeesche Courant d.d. 2 november 1847 meldt dat op 12 november op de marinewerf de Euridice op een publieke veiling te koop werd aangeboden. Het schip ligt dan in de Marinehaven met de vermelding dat het vroeger als logementsschip heeft gediend. Na de verkoop is het inderdaad gesloopt. In de Vlissingse Courant van 26 januari 1848 staat de volgende advertentie.


Fregat Maas 1 september 1842-16 mei 1850 
Na de Euridice wordt het fregat Maas als wachtschip in gebruik genomen. Dit fregat is al eerder op dit weblog aan de orde gekomen Na haar buitendienststelling doet zij vanaf 16 mei 1850 dienst als logementsschip tot de verkoop in 1853. 

In de negentiende eeuw waren lijfstraffen nog steeds in zwang. De Zierikzeesche Nieuwsbode d.d. 17 januari 1845 gaf hiervan een voorbeeld. Koksmaat Willem Schalkwijk was betrokken geraakt in een vechtpartij en bovendien beschuldigd van insubordinatie. De zeekrijgsraad te Vlissingen veroordeelde hem tot de doodstraf te voltrekken met de kogel. Bij koninklijk besluit van 19 December 1844 echter werd hem de doodstraf kwijtgescholden. Helemaal ongeschonden kwam hij er niet vanaf. Zijn straf bestond nu uit twee keer ra vallen, een keer laarzen en vervolgens een gevangenisstraf van 10 jaar. Laarzen betekende dat met een stuk in pekel gehard touw een aantal slagen op de derrière, gestoken in een met zeewater nat gemaakte broek, werd gegeven. Bij ra vallen werd de betrokkene met een touw opgehesen aan het uiteinde van een ra. Vervolgens werd het touw gevierd en viel hij in het water. Om er zeker van te zijn dat hij zonk, was een gewicht aan zijn voeten bevestigd. Vervolgens werd hij weer uit het water omhoog gehesen. Bij Willem werd deze procedure dus twee keer herhaald. 

Commdanten:
N.L. Koops 1 september 1842-1 april 1844
J. Enslie 1 april 1844-1 oktober 1844
W baron de Raet 16 oktober 1844-10 januari 1847
J.F. Kist 10 november 1847-1 juli 1848
W. baron de Raet 1 juli 1848-16 mei 1850

Bronnen
Alle Hens September 1979
Gedenkboek Kon. Insituut voor de Marine te Willemsoord 1854-1929. 
Glavimans, “Schepen op de admiraliteitswerf gebouwd” in: Rotterdamsch Jaarboekje, reeks 01, jaargang 07, 1900. 
Ph.M. Bosscher. Een nuchter volk en de Zee. Beeldverhaal van de Nederlandse Zeegeschiedenis. Bussum, 1979. 
W.J.L. Poelmans. Nieuwsberichten in: Rotterdamsch Jaarboekje, reeks 01, volume 1, 1910.
G.J.A. Raven. De kroon op het anker, 175 jaar Koninklijke Marine. Amsterdam, 1988.
A.J. Vermeulen. De schepen van de Koninklijke Marine en die der gouvernementsmarine 1813-1964.
Admiraliteitsarchieven XLVII no. 17 (Asmus), Nationaal Archief Den Haag
Scheepsjournalen, National Archief, Den Haag. 
Archief Hellevoetsluis inventarisnummer 507, Nationaal Archief, Den Haag. 

woensdag 17 juli 2013

Hr.Ms. wachtschip Noord-Brabant 1926-1940

Aan het eind van de negentiende eeuw was er behoefte aan snelle licht gepantserde kruisers voor het beschermen van de verbindingen met Nederlands-Indië en verkenningsdoeleinden. Overigens worden deze kruisers ook wel pantserdekschepen genoemd. Men koos er voor het ontwerp van de Engelse lichte klasse kruiser Apollo (1892) als basis te gebruiken en toe te snijden op de Nederlandse eisen. Het eindresultaat (de Holland-klasse) wordt door velen beschouwd als de mooiste schepen ooit gebouwd voor de Koninklijke Marine. De Kon. Mij. De Schelde bouwde twee van de zes kruisers, namelijk de Zeeland en de Noord-Brabant.

In staat van afbouw, datum opname 20-10-1899
 Op 26 april 1897 gaf het ministerie van marine opdracht tot haar bouw met als voorwaarde dat op 1 juli 1899 de proeftocht moest kunnen plaatsvinden. Op 31 augustus werd de kiel met bouwnummer 88 gelegd op de zuidhelling. Op 22 oktober 1898 stond het schip in de spanten om op 17 januari 1899 door mejuffrouw Tiny Janszen te water worden gelaten. De officiële proefvaart vond op 28 september plaats. Met andere woorden er was niet voldaan aan de datum vastgelegd in het bouwcontract. Op 1 maart 1900 tenslotte leverde de werf het schip af. In de tussentijd had het schip al in de internationale schijnwerpers gestaan. Wat was het geval. De Schelde nam deel aan de wereldtentoonstelling in Parijs waar men een gouden medaille won. Op de tentoonstelling werden onder meer modellen, foto’s en tekeningen getoond aan het belangstellende publiek. Ook de Noord-Brabant werd zo onder de aandacht gebracht. In een gerenommeerd technisch Frans tijdschrift werd het schip uitvoerig beschreven. Het bracht de commissarissen op het idee een geïllustreerde portfolio samen te stellen voor potentiële klanten. Hierbij werd in eerste instantie met name gedacht aan Duitsland en Spanje. Later werd ook getracht Rusland in het concept te interesseren. Ondanks alle moeite hiertoe gedaan en de vanuit het buitenland toegezwaaide lof zijn er nooit bouwopdrachten aan De Schelde verstrekt. Na haar indienststelling bij de marine bezocht zij onder meer Kiel waar de Duitse keizer haar bezocht. Iedereen was vol lof en Duitse marineofficieren waren zeer geïnteresseerd in haar. Echter toen men probeerde orders te krijgen luidde het officiële bericht dat Duitsland haar eigen schepen bouwde. Ondertussen kwamen de enige klachten van de stokers, zij vonden het te koud aan boord. De ventilatie werkte te goed. Tijdens de oorlog tussen Japan en Rusland in 1904-1905 deed de Noord-Brabant dienst in Nederlands-Indië. Samen met enkele van haar zusterschepen, met als ruggensteun enkele pantserschepen, moest de Nederlandse neutraliteit worden gewaarborgd. Dat was geen sinecure aangezien beide oorlogvoerende partijen schepen bezaten die 2 tot 3 keer groter waren en zwaarder bewapend dan wat de Koninklijke marine bezat.

 Tekening Alexander Mari van Maanen

Met een waterverplaatsing  van 4.033 ton waren haar afmetingen 91,15 (tussen de loodlijnen)-94,70 (over alles) x 14,764 x 5,50 meter. De Noord-Brabant was geen langzaam schip met een snelheid van rond de 20 knopen. Haar bemanning telde in actieve dienst als kruiser 325 koppen. Op dat moment bestond haar hoofdbewapening uit 10-12cm kanons aangevuld met kanons van lichter kaliber. Zij was slechts licht gepantserd. De commandotoren werd beschermd door 10 cm en haar dek door 5cm dik pantser. De uiteindelijke bouwkosten bedroegen meer dan 2 miljoen gulden. Dat is exclusief pantserplaten, artillerie, inventaris etc. waarvoor de marine verantwoordelijk was. Toen het schip voor de eerste keer in dienst werd gesteld, was maar liefst ƒ 3.045.607,00 uitgegeven.

De misschien meest opzienbarende gebeurtenis in haar bestaan tot 1925 was in 1914 toen zij het lichaam van de in Albanië tijdens een vredesmissie gesneuvelde Nederlandse overste Thomson naar Nederland terugbracht. In 1920 van de vlootsterkte afgevoerd, werd het schip overgedragen aan het ministerie van justitie om te worden verbouwd tot logementschip voor ter beschikking van de regering gestelde minderjarigen. Vanwege geldgebrek kwam deze verbouwing stil te liggen en in 1925 werd de Noord-Brabant teruggegeven aan de Koninklijke Marine.


Als wachtschip rond 1938 te Vlissingen, tekening Ron van Maanen
Na een verbouwing tot logementschip werd het schip in 1926 naar Vlissingen overgebracht. Vanaf dat moment werd zij met name gebruikt voor de opleiding van matrozen te Vlissingen. Het leven aan boord was strak georganiseerd en begon in de winter om 07.00 en in de zomer om 06.00 uur waarna een heel programma werd afgedraaid. Onder meer Marinus Olivier beschreef in zijn levensverhaal Olie en vuur op de golven hoe het er aan toe ging. Het schip deed nog steeds dienst toen in 1940 Nederland door Duitsland werd aangevallen. Haar bemanning trachtte haar op 17 mei tot zinken te brengen. Dit lukte slechts ten dele en de boven wateruitstekende bovenbouw werd daarom in brand gestoken. Reparatie bleek zinloos en het wrak vertrok op 1 september naar een scheepsloperij in Hendrik-Ido-Ambacht.