Totaal aantal pageviews

Posts tonen met het label 18e eeuw. Alle posts tonen
Posts tonen met het label 18e eeuw. Alle posts tonen

vrijdag 10 juni 2016

De Ruyter in beeld: 200 jaar marineschepen genaamd De Ruyter

Op weg naar Vlissingen 22 juni 2016, foto Ron van Maanen

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

Op woensdag 22 juni 2016 zal in de Buitenhaven van Vlissingen het Nederlandse luchtverdedigings- en commandofregat Zr. Ms. De Ruyter (F804) afmeren. Zij keert hiermee terug naar haar geboorteplek waar zij op 1 September 2000 op stapel gezet werd. De Ruyter maakt samen met haar zusterschepen Evertsen, Tromp en De Zeven Provinciën deel uit van de De Zeven Provinciën. Internationaal staan deze schepen in hoog aanzien als het gaat om design en prestaties, waarbij zeker de radarapparatuur van wereldallure is. De stad Vlissingen heeft daarnaast een speciale band met dit fregat, als het ware een vorm van adoptie.

De stad Vlissingen heeft een maritieme geschiedenis die al eeuwen terug gaat en waarvan marineschepen een onlosmakelijk deel van uitmaakten en maken. De Koninklijke Marine bestaat misschien pas 200 jaar, het is de directe opvolger van de uit de 16e eeuw daterende Admiraliteiten. Zeeland had haar eigen admiraliteit met onder meer in Vlissingen een eigen scheepswerf. In 1814 vestigde ook de Koninklijke Marine een nieuwe scheepswerf, deels op het terrein van de oude admiraliteitswerf. Nadat de marinewerf was gesloten, zou in 1875 de Kon. Mij. De Schelde het terrein in gebruik nemen en onder meer marineschepen bouwen.

De Koninklijke Marine kan dus bogen op een rijke en roemvolle geschiedenis en vasthoudend aan tradities vertaalt dit zich ook in het vernoemen van haar schepen. De Zeven Provinciën-klasse is hiervan een mooi voorbeeld door het terugblikken naar de 17e eeuw toen de Republiek der Nederlanden een wereldmacht was en in dezelfde eeuw ook grotendeels in strijd met andere landen als bijvoorbeeld het Verenigd Koningrijk. Uit die tijd dateren roemruchte namen als Evertsen, Tromp en natuurlijk niet te vergeten onze grootste zeeheld, de in Vlissingen geboren De Ruyter. Sinds 1814 zijn diverse schepen De Ruyter gedoopt. Een ander voorbeeld is Karel Doorman, die tijdens de Tweede Wereldoorlog sneuvelde en wiens naam nu het grootste Nederlandse marineschip ooit voert.

Het Gemeentearchief Vlissingen maakt gebruik van het aanstaande bezoek van Zr. Ms. De Ruyter door te duiken in de rijke collecties aan beelden en prenten die zij beheert, om de schepen die sinds 1814 De Ruyter werden genoemd in beeld te brengen.

Linieschip in de tropen

1. Het linieschip van 80 kanons Admiraal de Ruyter dat op 19 november 1808 op de marinewerf te Amsterdam te water werd gelaten. Echt lang dienst heeft het niet gedaan. Oktober 1815 vertrok het naar het toenmalige Nederlands Oost-Indië waar het in 1816 aankwam. Datzelfde jaar werd het al afgekeurd! Als wachtschip van de koloniale marine deed het dienst te Soerabaja om in 1818 gesloopt te worden.

Model Rijksmuseum Amsterdam, Netherlands. Original source

Als fregat met hulpstoomvermogen rond 1862

Als gepantserde stoombatterij in de Dokhaven, tekening Ron van Maanen

2. De tweede De Ruyter is echt een Vlissings schip en een mooi voorbeeld van de technische ontwikkelingen in de 19e eeuw, van zeil naar zeil met hulpstoomvermogen naar alleen stoomvermogen en uiteindelijk zelfs verbouwd tot een gepantserde stoombatterij. Lessen geleerd in de Krimoorlog en de Amerikaanse Burgeroorlog werden toegepast, waarbij de Vlissingense marinewerf met marine-ingenieurs Turk en Tideman een hoofdrol speelde. In 1831 werd zij op stapel gezet als een linieschip van 74 kanons, echter halverwege de bouw geraseerd tot een 50 kanons-fregat (1850) om uiteindelijk in 1853 als zeilfregat 1e klasse te water worden gelaten. Dat heeft niet lang geduurd want in 1860 werd deze De Ruyter verbouwd tot fregat met hulpstoomvermogen. De grote gedaanteverwisseling liet niet lang op zich wachten, want twee jaar later startte de verbouwing tot een drijvende batterij die uiteindelijk uitmondde in een gepantserde versie. Veel plezier heeft de marine van het schip dat de Scheldemonding moest verdedigen niet gehad. In 1874 werd het voor de sloop verkocht.

3. Het schroefstoomschip 1st klasse Zr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden werd op 6 november 1876 op de Rijkswerf te Amsterdam als De Ruyter op stapel gezet en op7 januari 1879 herdoopt.

GA Vlissingen 414.25321

4. Het schroefstoomschip 1e klasse Zr. Ms. De Ruyter was opnieuw een Amsterdamse aangelegenheid. Op 7 januari 1879 op stapel gezet op de Rijkswerf aldaar, te water gelaten op 22 september 1880 werd zij op 1 mei 1885 in dienst gesteld. In 1900 werd het schip voor de sloop verkocht.

Gemeentearchief Vlissingen 413.57871

5. De vierde De Ruyter werd opgevolgd door een pantserschip, op stapel gezet op 12 mei 1900 bij de maatschappij voor scheeps- en werktuigkundebouw Fijenoord te Rotterdam en deed onder meer dienst in Nederlands Oost-Indië om uiteindelijk in 1924 voor de sloop te worden verkocht.

tekening Alexander Mari van Maanen

Foto gemaakt 23 oktober 1926
Gemeentearchief Vlissingen Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.1625.

6. Met de zesde De Ruyter is eindelijk weer de Vlissingse scheepsbouw in beeld. Op 28 augustus 1925 wordt bij de Kon. Mij. De Schelde een torpedobootjager uit de zogenaamde Admiralen-klasse op stapel gezet die de naam De Ruyter krijgt. Zij het niet voor lang. Want als begonnen wordt met misschien wel de meest bekendste De Ruyter sinds 1814, namelijk de lichte kruiser, krijgt op 1 oktober 1934 de torpedobootjager de nieuwe naam Van Ghent. Eigenlijk wordt daarmee een ander draadje met de Vlissingese geschiedenis opnieuw verbonden. Van Ghent was namelijk de eerste commandant van het zogenaamde Regiment de Marine, het huidige Korps Mariniers. Dit schip liep op 15 februari 1942 op een rif van het eiland Bamidjo, Nederlands Oost-Indië en moest worden verlaten door haar bemanning. Deze stak haar in brand om te voorkomen dat Japan het in bezit kon nemen. Japanse bommenwerpers bombardeerden het wrak overigens nog dezelfde dag.

Gemeentearchief Vlissingen 413.14846. Foto Dert

Twee van de zes waterpijpketels gemaakt bij de Kon. Mij. De Schelde
Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.3100

Tandwieloverbrenging gemaakt bij de Kon. Mij. De Schelde
Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde 513.2847

7. De lichte kruiser De Ruyter werd niet gebouwd in Vlissingen, maar bij Wilton Fijenoord. Het is jammer dat de opdracht niet naar De Kon. Mij. De Schelde ging. Maar vanuit Vlissingen werden wel onder meer de waterpijpketels en de tandwieloverbrenging geleverd. En ja, zonder voortstuwing kom je niet ver. Het was dit schip dat op 27 februari 1942 ten onder ging in de slag in de Javazee waarbij een geallieerd eskader het zonder succes opnam tegen de Japanse vloot. Op dat moment was schout-bij-nacht Karel Doorman opperbevelhebber van het geallieerde eskader en deed de De Ruyter dienst als zijn vlagschip.  Hij ging samen met zijn schip ten onder, van haar bemanning verloren 345 man het leven. Na de Tweede Wereldoorlog werd de naam Karel Doorman door de Koninklijke Marine tot vier keer toe aan een marineschip gegeven, onder meer het joint support schip dat gebouwd werd onder auspiciën van Damen Schelde Naval Shipbuilding te Vlissingen.


Anno 1953, tekening Alexander Mari van Maanen

Als de Almirante Grau in 2010, tekening Alexander Mari van Maanen

A.G. Mes. Gemeentearchief Vlissingen 414.4422

A.G. Mes. Gemeentearchief Vlissingen 414.4423

8. De achtste De Ruyter, opnieuw een lichte kruiser, zou een voorbeeld worden van het hoge niveau van de Nederlandse scheepsbouw. De romp werd al op 5 september 1939 op stapel gezet, maar vanwege de Tweede Wereldoorlog werd het schip pas op 18 november 1953 in dienst gesteld. Aanvankelijk zou ze De Zeven Provinciën worden gedoopt, maar deze naam werd aan haar zusterschip gegeven. Na zo’n 20 jaar dienst werd besloten dat beide kruisers niet meer geschikt waren voor de Nederlandse (marine) eisen en De Ruyter uit dienst werd gesteld en op 13 oktober 1972 werd verkocht aan Peru. In dienst gesteld als de Almirante Grau in 1973 is zij nog steeds in actieve dienst. Sterker nog het is de laatste in actieve dienst zijnde zogenaamde 'gun-cruiser' ter wereld. Met gun-cruiser wordt een kruiser bedoeld waarvan de hoofdbewapening (in haar geval 12cm kanons) bestaat. Zij wordt nog geregeld gemoderniseerd en staat ondanks een romp van respectabele leeftijd (bijna 80 jaar) nog steeds haar mannetje.

Gemeentearchief Vlissingen. Collectie Kon. Mij. De Schelde KMS 80050

Brughuis met koepel, foto Ron van Maanen

De koepel van binnen, foto Ron van Maanen

9. Doordat de Koninklijke Marine afscheid moest nemen van haar twee grootste oppervlakte eenheden was vervanging een noodzaak geworden. Al in de zestiger jaren was samen het Verenigd Koninkrijk begonnen aan de ontwikkeling van een nieuw fregat. Beide landen sloegen uiteindelijk een eigen weg in. Voor Nederland betekende dat de ontwikkeling van het geleide wapenfregat waarvan er twee zouden worden gebouwd, te weten De Ruyter en de Tromp. De Ruyter werd gebouwd in een bouwloods, iets wat in Nederland voor de bouw van oorlogsschepen nauwelijks werd gedaan. Op 22 december 1971 werd zij op stapel gezet om op 3 juni 1976 in dienst te worden gesteld. De opzet was dat zij als vlagschip dienst deed van een Nederlandse onderzeebootbestrijdingsgroep. In 1980 voer deze De Ruyter de Thames op en voer onder de Tower bridge door om af te meren langs de British kruiser HMS Belfast. Misschien een herhaling van de tocht naar Chatham in 1667? In ieder geval trok haar aankomst in London veel aandacht. Bij de viering van 300e jaar geboortedag van De Ruyter in 2007 nam de Britse Marine met de typisch onderkoelde Britse humor wraak door de HMS Chatham te sturen.  Op 3 oktober 2001 werd deze De Ruyter uit dienst gesteld. De geleide wapenfregatten trokken met hun ontwerp en prestaties internationaal de aandacht, zeker gelet op de grote radarkoepel bovenop de brug. Deze metershoge bol diende ter bescherming van de 3D-radar, De koepel had ook een bijnaam namelijk Kojak (bol). De naam Kojak refereert aan de Amerikaanse tv acteur Teddy Savalas die in 1973-1978 een politie-inspecteur speelde en zijn hoofd kaal schoor als een biljartbal. Brughuis met koepel zijn bewaard gebleven en tegenwoordig opengesteld voor het publiek op het terrein van de voormalig Rijkswerf te Den Helder.

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

12 juli 2008 Vlootdagen Den Helder, foto Ron van Maanen

10. Ook de tiende De Ruyter is weer een Vlissings product. In september 2000 werd de bouw begonnen door de Koninklijke Schelde Groep BV (het huidige Damen Schelde Naval Shipbuilding). In dienst gesteld op 22 april 2004 zou het eerste fregat binnen de Koninklijke Marine worden met een vrouwelijk commandant, namelijk Jeanette Morang. Het schip deed onder meer dienst in de Golf van Aden voor de bestrijding van artillerie.

Op weg naar Vlissingen 22 juni, op de achtergrond Breskens zichtbaar, foto Ron van Maanen
Op weg naar Vlissingen 22 juni, op de achtergrond Breskens zichtbaar, foto Ron van Maanen

zondag 23 november 2014

Het linieschip Goes gebouwd op de Admiraliteitswerf te Vlissingen in 1779-1781

In onze werkkamer hangt aan de muur een enigszins naïef aandoend maar kleurrijk schilderij van de hand van G. Brakkee. Het is geschilderd aan de hand van een prent uit 1779 en het stelt de Admiraliteitswerf in Vlissingen in dat jaar voor. Het is een gezapige voorstelling. Een schip dat in de spanten staat, een aantal scheepslieden aan het werk en op de achtergrond het -niet meer- bestaande Arsenaal, een oorlogsschip en een drietal kleinere scheepjes. De werkelijkheid ligt echter anders.

Het bewuste schilderij van G. Brakkee

Het origineel zoals zich dat bevindt in de Topografische Atlas HTA0354, zij het dat ik de sierranden en de onderstaande tekst heb weggesneden. J. Arends schreef dat hij de werf had weergegeven gezien vanuit de mastloods. Het onderschrift luidt verder 'Dit 's Zeelands ruime Werv, waar op een zeekasteel Gebouwd werd en getuigd, om fier ten krijg te vaaren.

In de 18e eeuw was de vloot van de Republiek der Verenigde Nederlanden slechts een flauwe schim van de 17e eeuwse. Door voortdurend geldgebrek werd nauwelijks nog nieuwbouw gepleegd laat staan dat schepen werden uitgerust. Dit gold ook voor de Zeeuwse admiraliteit met werven in Vlissingen, Veere en Zierikzee waarbij Vlissingen de grootste was. Bijkomend geluk was dat de Republiek niet zoals een eeuw eerder bijna voortdurend in oorlog was. Sinds stadhouder Willem III koning werd van Engeland, waren beide staten bondgenoten. Alleen ten tijde dat de prent in 1779 werd gemaakt, waren de tijden veranderd. De Republiek raakte steed meer betrokken bij de Amerikaanse Vrijheidsoorlog toen deze kolonie zich van het moederland Engeland wilde los maken. Vanuit het eiland St. Eustatius bekend als de Golden Rock werden wapens en munitie geleverd aan de opstandelingen. De Republiek koos niet de partij van Engeland toen Frankrijk dit land in 1778 de oorlog verklaarde, maar koos ervoor zich aan te sluiten bij de neutrale staten als Denemarken en Rusland. In 1780 verklaarde Engeland de Republiek de oorlog die formeel pas in 1784 eindigde. Een uitgebreid bouwprogramma moest de Republiek weer tot een belangrijke zeemacht maken. De Goes stond al op stapel toen de oorlog uitbrak, maar al snel werden nog twee grote schepen op stapel gezet. 

Op zowel de prent als het bewuste schilderij staat een schip in aanbouw afgebeeld met op de achtergrond nog twee schepen, waarvan minimaal een ook een oorlogsschip is. Jammer genoeg worden geen namen genoemd. Betekent dit dan dat het een anoniem geheel wordt? Neen, de rekeningen van de Vlissingse equipagemeester Maarten Haringman bieden uitkomst.

In 1779-1780 was Haringman verantwoordelijk voor de uitrusting van vijf grote en twee kleinere oorlogsschepen. Het oorlogsschip dat op de achtergrond bij het Arsenaal zichtbaar is, is vermoedelijk een van deze vijf schepen. Dit waren de Zierikzee (1733), Zuijdbeveland (1746), St. Maartensdijk (1756), Brunswijk (1761) en Walcheren (1767). Op de St. Maartensdijk na waren deze schepen alle te Vlissingen gebouwd; tussen haakjes het bouwjaar. 

Detailopname van het schip op stapel staande

Model NG-MC-265, Rijksmuseum Amsterdam, Originele url

Volgens het Rijksmuseum stelt dit model de Zeeland voor, gebouwd in 1782 op de Vlissingse Admiraliteitswerf. Het model is afkomstig uit de Marine Modellenkamer en is destijds beschreven door Obreen als zijnde de Stad Goes uit 1781. De Goes behoorde tot het vierde charter met als afmetingen van 154 x 43 x 19 voet, een bewapening van 50-58 kanons en een bemanning van 300 koppen. In 1781 was Stavorinus haar commandant. In 1797 werd het schip tenslotte gesloopt.

Haringman vermeldt ook de aanbouw (in 1780) van een nieuw oorlogsschip genaamd Goes, dit is het schip wat op het schilderij in aanbouw was. De bouw van zo'n schip was een bron van inkomsten voor de plaatselijke middenstand en nijverheid. Zo kreeg Berbera Flaman ƒ 03:06:03 voor het naaien van vlaggen, de weduwe Cappelle ƒ 03:18:08 voor het leveren van katoen voor dezelfde vlaggen en Pieter Steve kreeg ƒ 64:07:00 voor het gieten van metalen harten voor de blokken. De Goes werd gebouwd door meester timmerman Jacobus van Drongelen. Dezelfde Van Drongelen ontwierp ook de 1780-1781 aangelegde kielkade. De tewaterlating op 21 mei 1781 ging onder het genot van enige wijn, zo werden 8 stoop [=192 liter] wijn geleverd. Bij het dopen op 23 December 1780 waren 21 bodders wijn geleverd. In deze jaren werden nog twee oorlogsschepen op stapel gezet.  Hiervoor was zelfs de aanleg van een extra scheepshelling nodig. Het betreft de Zeeland (172 x 46 6/11 x 21'5" voet) en de Tholen (159 x 42 x 16 voet), beide gebouwd door meester timmerman Willem Udemans afkomstig van de V.O.C. werf te Middelburg. Dat in Vlissingen gebrek was aan genoeg deskundig personeel blijkt uit het geregeld inzetten van personeel van de V.O.C. werf. Sterker nog, in 1781  werden respectievelijk 15 en 22 timmerlieden afkomstig uit Groningen en de Ommelanden naar Vlissingen gehaald.

Historisch Topografische Atlas Gemeentearchief Vlissingen cat.nr. 1411
Een deel van de Staatse vloot liggende ter hoogte van Rammekens rond 1783, De Goes wordt aangeduid met de letter B

vrijdag 6 december 2013

Stormvloeden bedreigen Vlissingen


Nog niet genoeg tegenwind gehad? Lees dan hoe het Vlissingen vroeger verging met een beetje storm



‘Ongehoorde tempeeste’: stormvloeden bedreigen Vlissingen, 1300-1900



Inleiding

‘De stadt Vlissinge heeft ook veel geleeden door watervloeden die der op verscheyde tijden geweest zijn’. Zo begint advocaat Brasser in 1756 zijn hoofdstuk over stormvloeden in de stadsgeschiedenis van Vlissingen. Vervolgens diept hij uit zijn geheugen een handvol stormvloeden op uit een lang vervlogen tijd. Als eerste noemt hij de beruchte storm van 5 november 1530, vervolgens komen 17e-eeuwse rampen aan bod waar we de jaren 1612, 1630 en 1662 aan moeten koppelen. Langer staat hij stil bij de stormvloed van 26 januari 1682.

Vlissingen heeft natuurlijk veel meer stormvloeden gekend dan de door Brasser hier aangehaalde. Een stad aan zee, een voorpost in de Scheldedelta, het kan niet anders of stormvloeden in welke vorm dan ook moeten de inwoners vaak parten gespeeld hebben.

In het hiernavolgende wordt een chronologisch overzicht gegeven van opmerkelijke stormvloeden en dan in het bijzonder met betrekking tot Vlissingen en omgeving. Vaak zijn het niet meer dan een paar feitjes of flarden en blijft verder alles in de nevelen van de geschiedenis gehuld.

Veelal zijn kroniekschrijvers aan het woord zoals Reygersberg, die de stormvloeden van 1530 en 1532 uit eigen herinnering weet op te schrijven of hebben we te maken met contemporaine pamfletten. Soms moeten we het doen met wat latere kroniekschrijvers ons overleveren.

Het overzicht begint vroeg in de 14e eeuw en loopt door tot begin 20e eeuw.



1304

‘In ’t jare MCCCIIII [1304] op Sinte Katherijnen dach was also grooten storm ende onweder met soo grooten hooghe vloedt dat veel dijcken ende polders in Zeeland overvloeyden. Walcheren was soo seer overvloeyt dat die dijcken soo seer gheramponeerdt waren dat die Landtlieden den moet verloren gaven, soo dat sy de macht niet en hadden te dijcken. Waerom die Graeve selve in ’t landt van Walcheren quam ende heeftet met die Borsselsche heeren weder beverscht ende bedijckt’.

Hiermee schets de kroniekschrijver Reygersberg de eeuwige strijd tegen het water; een strijd die mensen ook wel eens moedeloos maakte.

De storm van 1304 zal ook Vlissingen parten gespeeld hebben; de bronnen laten hierover echter niets los.



1318

In de rekeningen van de grafelijkheid van Zeeland komen we de eerste aanwijzing van een stormvloed tegen met betrekking tot Vlissingen. Series rekeningen zijn historische bronnen waar vaak veel uit af te leiden valt. Zo wordt in de rekening over de periode 20 maart 1318 tot 30 april 1319 gesproken over een hoge vloed waardoor op Walcheren op verschillende plaatsen schade aan de dijken is ontstaan. In Vlissingen moeten er twee hoofden gerepareerd worden en zijn er herstelwerkzaamheden aan een dijk. Omdat er op meerdere plaatsen op Walcheren grote werkzaamheden aan de dijken plaatsvinden kan het haast niet anders of er is  een stormvloed aan voorafgegaan. De rentmeester van de graaf verantwoordt de kosten voor Vlissingen als volgt:



Item wtgheleyt in dijcaetsen in Walcheren. Int eirste bi heren Pieter van Vlissinghe, om den dijc te Vlissinghe te maken bi der scepenen kanesse, 13 lb. 2 sc.

Item bi Symon den Dynt, den dijcgrave ende den scepenen wtgheleyt, om dat zuder hoeft te Vlissinghe te maken, 4 lb. Item bi den vors. luden wtgheleit om tander hoeft te Vlissinghe te maken, 7 lb. 9sc. 4d.



Vaak werd er een inlaagdijk aangelegd, eigenlijk een dijk achter de dijk, die diende als nooddijk  om een eerste doorbraak te kunnen pareren. Een dergelijke inlaagdijk, ging zodoende nogal eens functioneren als zeewering. De huidige boulevard van Vlissingen is eigenlijk gebouwd op een nooddijk; de eigenlijke kustlijn lag verder in zee.



1398-1411

De Vlissingse gemeentearchivaris P.K. Dommisse constateerde aan de hand van  grafelijke rekeningen, dat er tussen de jaren 1398 en 1411 een landverlies geleden was van 256 gemeten (1 gemet is ca. 0,4 hectare). In 1439 zien we in de grafelijkheidsrekening een verlies van nog eens 146 gemeten land. Deze vermeldingen aan landverlies zijn niet altijd te wijten aan een stormvloed. Bij Vlissingen ging men in mei 1439 werken aan een inlaagdijk. Volgens Gottschalk was dit landverlies te wijten aan de afschurende werking van de getijdenstromen. Dommisse spreekt wel over een stormvloed maar noemt geen bronnen.



1477

Op 27 september 1477 deed ook op Walcheren en in overig Zeeland de Damianusvloed van zich spreken. Om de gaten in de dijken te dichten moest er met man en macht gewerkt worden. De Middelburgse stadsrekeningen verhalen over de Middelburgse magistraat die een fors voorschot betaalde van 175 lb. aan lonen voor dijkwerkers, timmerlieden en schuitlieden om de gevolgen van de ‘ vloetganc’ van 27 september te bestrijden. In 1478 sloten Middelburg en Vlissingen een overeenkomst over het onderhoud inzake de Zuiddijk bij Vlissingen. De Middelburgse magistraat had een flinke vinger in de pap in de Staten van Walcheren en bemoeide zich uit hoofde daarvan ook met bedijkingen; ook de Middelburgers wilden droge voeten.



1530

De Sint Felixvloed van zaterdag 5 november 1530 ook wel aangeduid met het dramatisch klinkende ‘Sint Felix quade saterdach’ was voor heel Zeeland een ramp van grote omvang. De kroniekschrijver Reygersberg begint zijn relaas over deze ramp met:



‘Binnen denselven jare, den vijfden dach van slachtmaendt, op Sint Felix dach, was ’t eenen soo grooten storm uyt den noordtwesten end ’t was ‘s noenens te twaelf uyren soo hooghe ghevloeyt, dat ‘t water over sommige straten end dijcken liep, hoewel dattet noch twee uyren vloeyde daer na, eer ’t vol zee was. […] In Walcheren overvloeyden die dijcken tot diversche steden. Den dijck tusschen die oude havenen van Middelburch ende Aremuyen brack deure, waer af ‘t landt daer ontrent, eer ’t beverscht was wel drie weecken lanck besouten was. Te Vlissinghe overvloeyde een stuck van eenen tooren ende die wal van der stadst brack mede deure, soo dat ’t water in ’t landt quam, maer het werdt korts daernae weder beverscht.



De predikant van de Engelse hervormde gemeente van Middelburg S. van Hoek schrijft in 1808: dat de stad Vlissingen in 1530 half door het water vernield werd en spreekt over een ‘hooge toren, op welken vele menschen gevlug waren, stortte in, zoo dat al het volk verdronk’. Opmerkelijk is dat Reygersberg, over dezelfde toren spreekt, maar niet spreekt over slachtoffers.

Op Sint Felix brak ook de dijk bij Westkapelle op verschillende plaatsen door en ook de wal bij Veere hield het niet. Deze stroomgaten werden door kordaat optreden van Adolf van Bourgondië gedicht. Op Zuid-Beveland en dan met name de Oost-Watering was de schade groter: achttien dorpen en gedeeltelijk de stad Reimerswaal moesten aan de golven worden prijsgegeven.


De rentmeester van Zeeland Adolf Herdinck rapporteerde aan de raad van Financien een somber verhaal. Zeeland was geheel overstroomd. Hij hoopte dat Walcheren behouden kon worden ondanks dat de dijken op het eiland op een twintigtal plaatsen waren doorgebroken. Adolf van Bourgondië, heer van Vlissingen, Veere, Westkapelle en Brouwershaven vreesde voor de definitieve ondergang van Vlissingen en Veere. Door het Luctor et Emergo principe van de bevolking bleef Walcheren behouden. Er werden zelfs prijzen uitgeloofd voor mannen en vrouwen die de meeste zoden aan de dijk zouden zetten. Deze zoden werden in mandjes afgezonken.


De storm van 5 november 1530 is ook de eerste storm waar we uitvoerig over geinformeerd zijn. Twee jaar, zou Zeeland weer een grote vloed treffen; voor Walcheren waren deze keer de gevolgen minder ernstig.


1570 

De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 betekende ook voor Zeeland weer grote verliezen. In Veere waren de problemen groot terwijl over Vlissingen geen vermeldingen te vinden zijn.


1606

Op tweede paasdag 1606 was er in West-Europa een zware storm die met hoge vloeden gepaard ging. De gevolgen voor Walcheren kennen we nauwelijks. Uit een brief van Prins Maurits aan de Staten van Zeeland, gedateerd 29 mei 1606 weten we dat Vlissingen behoorlijke schade leed. De zeewerken hadden zwaar te lijden gehad van de ‘ongehoorde tempeeste in de Paeschdagen naest voorleden’.



1621

De eerste keer dat we in Vlissingen een eigen kroniekschrijver aan het woord zien is in 1621. In het gemeentearchief van Vlissingen is een handschrift aanwezig met drie korte beschrijvingen van stormvloeden in relatie tot de stad. Over de stormvloed van 1 november 1621 verhaalt de schrijver; Deeze vloed is zo hoog geweest op een voet na, als is geweest de vloed van Alderheiligen anno 1552 [schrijver bedoelt de Allerheiligenvloed van 1 november 1570] hetwelk een remarkabele vloed geweest is; de Scherminkelstraat is als toen overloopen geweest door ’t Sas; ’t zelve is meer geweest door verzuim dan anders door den hoogen vloed. Alomme ofte in ’t meerendeel van de stad is ’t water op de kaay geweest



1624

Een zijdelings door Gottschalk genoemde overstroming is die van 19 januari 1624. De Vlissingse kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] dewelke zo hoog is gevloeid dat de nieuwe stad daar de nieuwe lijnbanen staan zijn vol water gelopen ende groote schade heeft gedaan aan de lijnbanen ende aan het nieuwe schuttershof aan zekeren vijver daar veele capers zijn verdronken, is mede de Scherminkelstraat ende andere straaten ondergeloopen tot een groote schade der gemeente doch daar is niemand gebleven; den overloop van ’t water is geweest bij ’t nieuwe Schuttershof en is alzo dien heelen kolk vol water geloopen. Met de ‘nieuwe stad’ wordt het gebied oostelijk van de Walstraat bedoeld, dat is aangelegd na 1572.



1625

In 1625 zijn niet minder dan vijf stormvloeden aan de Duitse Noordzeekusten waar te nemen. Gottschalk ziet in Zuidwestnederland weinig van deze stormen terug. Onze kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] Het water stond alomme op de kaayen ende liep over de straate bij het duivelshuis naar de Rammekenspoort, stond voor de huizinge van de burgemeester Jan de Moor op den Nieuwendijk ter halverstraate, onder de nieuwe molenbrugge […] liep oever de deuren van ’t sas, zulks dat de nieuwe stad wederom geheel in liep gelijk het voorleden jaar mede dede, ende liep bij den nieuwe Rammekenspoort over de straate ende zoude de nieuwe Rammekenspoort uitgelopen hebbent waare dezelve met aardewerk toebebolwerkt waare geweest […] God bewaare ons voor diergelijken vloed.’



1630

Ook de jurist/kroniekschrijver Brasser gaat wel eens in de fout. In zijn stadsgeschiedenis heeft hij het over de verschrikkelijk vloed van 1630; hij bedoelt hier de vloed van 5 november 1530. In de Nederlandse literatuur hebben meerdere schrijvers het jaar 1630 genoemd als jaar van een zware stormvloed. Andere auteurs namen dit kritiekloos over waardoor dit misverstand zo nu en dan de kop opsteekt.



1662

Over de storm van 1 maart 1662 meldt Brasser dat ‘het water zoo aen het woeden [was] dat door de golven de deuren van de poorten der hoofden werden stuckgeslagen’. Een stuk geschut van zesduizend pond op het Leugenaarsbolwerk werd door de kracht van de golven acht voeten achteruit geslagen en ook de havenketting werd door de aanstormende golven kapotgeslagen. Ook de schepen die in haven lagen raakten op drift. Een schip met brandewijn dreef af naar zee maar kon door enkele waaghalzen toch terug in de haven gebracht worden. Merkwaardig is dat over deze vloed voor wat betreft Zeeland weinig bekend is; alleen in West Zeeuws-Vlaanderen zouden enkele polders ondergelopen zijn.



1682

Een dijkdoorbraak ten zuiden van Westkapelle zorgde voor grote paniek op Walcheren; het eiland dreigde geheel onder te lopen. Garnizoenen in Vlissingen en Middelburg werden gereedgehouden om naar Westkapelle af te marcheren. Na vijf getijen was het gevaar echter grotendeels geweken. De ellende op Walcheren was zoals wel vaker het grootst in Vlissingen. Volgens het Pertinent Verhael ,een pamflet uit 1682, waarin een anonieme Vlissingse briefschrijver zijn verhaal doet aan zijn lezerspubliek was de ellende groot. ‘De desolaetheyt in dewelke wy zijn door de hooge watervloed, die ons op maendaghavondt door een stercke windt quam overvallen, is niet om uyt te spreecken’ . De briefschrijver zegt dat er wel twintig straten 10-12-14 voeten onder water stonden, ‘dat luyden geen tijdt hadden om eenich van haar goedt te salveren, soo dat de winckeliers ende burgers alle haer goedt verrot en bedurven is’. Sommige mensen zaten dertig uur zonder eten of vuur op zolderkamertjes te wachten op hulp. Een aantal werd met bootjes van de bovenkamertjes weggehaald.

De Hollandse Mercurius verhaalt dat het water door de Rammekenspoort de stad instroomde en de lagere delen van de stad onder water zette. Brasser vertelt in zijn stadsgeschiedenis: Eenige verhalen dat een bootje op een leuffel der huisen bleeft sitten, den molen agter het princenhuis wier op een zijde gedronge, den muur bij den logenaar daar ’t geschudt op legt plofte van boven needer. Het zeewater liep in de kerk stortte de graven needer en maakte doodkisten driftigh.



Tijdgenoot Jacob Brugge dichtte over Vlissings’ misère:



Daarom is deze stat met hoog geheven golven

Door straten overstroomt, ja schenen overdolven

Dan ’t ziltig pekelnat; soo dat men met een boot

Tot d’ een en d’ ander voer om redden uit haer noot

Pak-huisen digt beset met kostelijke waren

En kelders insgelijks zijn door de zware baren

Bedorven

Verschoont ons Heer nog eens, weest ons al t’ saam genadig

Nog eens tot overvloed, toond dat gy zijt weldadig



De achttiende eeuw zou wat stormvloeden betreft minder ellende veroorzaken dan voorgaande eeuwen. Eigenlijk is er voor Vlissingen maar sprak van één bekende vloed.



1775

14 november 1775 stak de wind met grote kracht op. Van Hoek schrijft enigszins overdreven dat ‘alom de daken en schoorstenen der huizen wegvlogen’. Doordat de sluisdeuren in het Dok of niet goed gesloten waren of kapot sloegen stroomde de Dokhaven zo vol water dat de kades overliepen. Veel tuinen en huizen, kelders en pakhuizen kwamen daardoor onder water te staan, waardoor volgens de Middelburgsche Courant ‘een considerabel bederf aan goederen is geschied’



De eerste helft van de 19e eeuw deden stormvloeden weer wel van zich spreken. 

1808

Bij de watersnoodramp van 14 op 15 januari 1808 vielen 33 doden. Fotografie bestond nog niet in die tijd; wel zijn er indrukwekkende gravures, die een beeld geven van deze ramp. Deze prenten hingen  overigens gewoon bij de mensen thuis aan de wand.

De Vlissingsche Courant deed verslag van het gebeuren. De gedeeltelijk afgegraven Wijnbergsche kade was de zwakke schakel in het geheel bij de overstroming. Bij een noordwester storm brak deze door en het water stortte zich op het lager gelegen oostelijk deel van de stad. Door het overlopen van de Achterhaven stroomde daar het water richting de Walstraat. Ook de Pottekaai stroomde over, en binnen een halfuur stond meer dan de halve stad onder water. Dit alles ging met grote snelheid gepaard waardoor veel inwoners die nacht werden verrast.

De Sint Jacobskerk, de Middelkerk en Lutherse kerk liepen eveneens onder water waarbij, zo meldt ons de Vlissingsche Courant, de lichamen zelfs uit de graven spoelden.

De materiële schade was groot: kademuren waren ondergraven, straten verzakt en huizen ingestort. Regenbakken waren met zout water vermengd geraakt. Dit alles lag onder een dikke laag slik.



De wijkmeesters collecteerden voor de getroffenen. Het gemeentebestuur riep op om ruimharig bij te dragen. Ook koning Lodewijk Napoleon liet zich niet onbetuigd en stelde 50.000 gulden beschikbaar.




1825

de storm van 4 februari 1825 zorgde voor een kortdurende overlast in de stad. De Middelburgsche courant van 8 februari 1825 informeert ons uitgebreid. Door het doorbreken van een waterkering (kistdam) bij de Stenen Beer liep het fout zowel in de Dokhaven als in de Pottekaai. De laatste stroomde over en het water liep de Kleine Kerkstraat, het Korte Groenewoud en de Wagenaarstraat in. Door het inzetten van noodwaterkeringen kon dit keer voorkomen worden dat de zogenaamde Nieuwstad ook weer onder water kwam te staan. Op de Pottekaai en Wagenaarstraat waren grote verzakkingen ontstaan. Vele handen zorgden ervoor dat de schade in korte tijd kon worden. Het psychologische effect was des te groter: velen werden weer herinnerd aan de rampzalige gebeurtenissen van 1808. Gelukkig vielen er deze keer geen slachtoffers.



1906

De stormvloed van 12 maart 1906 deed de halve stad onder water staan. Vlissingen had geen verweer tegen een vloedgolf van 4 meter boven ANP. Het gemeentebestuur nam draconische maatregelen; rondom het De Ruyterplein en de Engelse haven moesten muren opgetrokken worden, eveneens bij het Beursplein, wat de afsluiting van de Koopmanshaven en de achterhaven tot gevolg had. Ook de Pottekaai werd afgesloten. Omdat men de wateroverlast meer dan zat was besloot men de overbodige havens te dempen. Zo werd zes eeuwen later het onder graaf Willem III aangevangen werk weer ongedaan gemaakt.

De ondergelopen Oude Markt

En zo zag het op vrijdagmiddag 6 December 2013 rond 16.30 uur er uit!

Tussen de kazematten met op de achtergrond de toegang tot de boulevard
En dan was dit wat je zag

Bronnen

(Eerder verschenen als artikel in Den Spiegel 2003 nummer 1)

M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, drie delen:

de periode vóór 1400 – 1700, (Assen 1971 – 1977)

M.P. de Bruin, ‘Stormvloeden en de gevolgen voor Walcheren’, betreft overdruk uit: Jaarverslag polder Walcheren 1953

H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis, dl 1 (Utrecht 1879)

Jan Reygersbergh, De oude Chronijcke ende historien van Zeelandt : Van nieuw met eenighe byvoechsels mitsgaders met de figueren der graeven van Zeelandt vermeerdert

S. van Hoek, Natuur- en Geschiedkundig beschrijving van den verschrikkelijken watervloed tusschen den XIVden en XVdn van Louwmaand des jaars MDCCCVIII, (Haarlem 1808)

Gemeentearchief Vlissingen, Stadsarchief, inventaris De Bruine, inv.nrs 5572 en 5574

Zeeuws documentatiecentrum, Pamflettenverzameling 2295; Pertinent Verhael en 2296 Gods slaende handt op Vlissingen nedergedruckt

Hollantsche Mercurius, 1682

Middelburgsche Courant, 18 november 1775, 8 februari 1825 en 1 december 1836

Ad Tramper, ‘Vrij zwemmen voor de alligators’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 12 januari 1999.





 

maandag 15 juli 2013

De kielkade of kielplaats uit 1780

Gemeentearchief Vlissingen HTA0457 rond 1800
De Gecommitteerde Raden van de Zeeuwse admiraliteit wilden op 10 november het maken en heien van de beschoeiing van het droge dok aanbesteden. Die aanbesteding vond plaats in ‘s Lands Dokhuis te Vlissingen waar ook het droge dok lag. De aannemer die het laagste bod deed was verzekerd van de opdracht aldus de Middelburgsche Courant van 9 November 1780. Een paar maanden eerder hadden de raden in hetzelfde dokhuis andere werkzaamheden aanbesteed namelijk het maken en stellen van 200 voet beschoeiing met een kielplaats gelegen aan de westkant recht tegenover het Lands Arsenaal. De voorwaarden en tekeningen waren in te zien bij de waarnemend dokmeester Poley. De aanleg van een dergelijke kielplaats ook wel bekend als kielkade is opvallend. Normaliter werd dit alleen gedaan als er ter plaatse geen droogdok beschikbaar was. En dat was wel het geval in Vlissingen, namelijk het Perry-dokje. Datzelfde dokje waarover sprake is in Middelburgsche Courant van 10 November 1780. Alleen het functioneerde in 1780 al niet meer. In de achttiende en begin negentiende eeuw kwamen geregeld plannen naar voren om het droogdokje te herstellen echter zonder succes totdat het in 1836-1837 grondig werd aangepakt en weer bruikbaar werd. De kielplaats werd in 1780 wel degelijk aangelegd en gebruikt tot in de jaren twintig van de negentiende eeuw. 

Tot in 1869 tonen kaarten ons aan waar het lag, inderdaad recht tegenover het nu niet meer bestaande arsenaal voor de ook al niet meer bestaande Oostkerk annex gieterij. Daar waar nu een parkeerplaats langs de Koningsweg ligt met als begrenzing een muurrestant van de Oostkerk lag de kielplaats. Op sommige kaarten staat zelfs de aanduiding kielkade geschreven. En bij eventuele twijfel, op deze en andere kaarten staan zelfs de drie blokjes die verwijzen naar een beschrijving van Tideman. 

Gemeentarchief Vlissingen HTA 1084.
Afkomstig uit Madou, J. Vues des Pays-Bas.
B.J. Tideman legde in 1861 uit wat kielen was en waarvoor het gedaan werd. Namelijk het met behulp van takels op een scheepszijde trekken van een schip zodat het onderwaterschip kon worden geïnspecteerd, gekalfaat, gekoperd en gerepareerd. Van te voren werd het schip kielklaar gemaakt. Dat houdt onder meer het lossen van de lading in en verwijdering van de tuigage. Heel belangrijk was dat in de scheepszijde waarop het schip kwam te rusten alle poorten goed gesloten waren en dat alle openingen waren dicht gestopt om te voorkomen dat er water kon binnenstromen. De pompen werden schuin geplaatst klaar voor gebruik om het ruim leeg te pompen nadat het schip omver was getrokken. Voor het kielen gebruikte men of kiellichters of de kielkade. Het laatste is een walinrichting langs de bestaande beschoeiing. De Vlissingse kielkade bestond uit drie putten. De eerste en de derde waren tegen de beschoeiing aangelegde, de tweede wat meer landinwaarts. In de tweede kwam namelijk het onderblok voor de grote mast te rusten. De eerste en derde werden gebruikt voor de fokkemast. De keuze welke put gebruikt werd, had te maken met het feit of het schip over bakboord of over stuurboord werd gehaald. In de put voor de grote mast kon desgewenst een mast dienende als ophouder worden gezet. Tideman was voorstander van het gebruik van een kielkade boven een kiellichter zolang de kade in goede staat verkeerde. Oude kielkaden konden een gevaar opleveren omdat een eventuele verrotting van de palen niet zichtbaar was. Mossel beschreef in 1859 het daadwerkelijk kielen op de Vlissingse werf uitvoerig. De putten of kielbakken hadden een diepte van 2 meter en een breedte van een meter. De lengte bedroeg een kwart van de kade. De lengte van de kade moest minimaal gelijk zijn aan het grootste schip dat men op de werf kon verwachten. In het geval van Vlissingen waren dat linieschepen met een maximale lengte van 58 meter. Achter elke put waren twee spillen opgesteld. In Vlissingen waren dat kaapstanders waarvan het onderstel in een op de grond vastgemaakt spoor draaiden. 

Ook de oud kapitein ter zee C. van der Hart beschreef in 1855 de risico’s van het gebruiken van een kielkade. In april 1829 meldde hij zich als eerste officier op de marinebrik Irene met als bestemming West-Indië. Het schip werd op de Vlissingse marinewerf uitgerust voor de reis, maar de Irene moet eerst nog worden gekield. Ook Van der Hart wees er op dat het gebruik van een kielkade alleen plaatsvond bij gebrek aan een droogdok, dus het Perry-dokje was in die tijd inderdaad niet bruikbaar. De Irene werd echter zover op haar zij getrokken dat zij vol met water liep. Onmiddellijk pompte men haar leeg en werd het kielen herhaald zij het wel zorgvuldiger. Ondanks het leegpompen was het onder water staan  niet bevorderlijk voor de leefomstandigheden aan boord. Van der Hart schreef namelijk dat de bemanning ‘gedurende de reis in een meer vochtigen dampkring’ moesten leven dan de bemanningen van andere schepen. In september dat jaar was de Irene gereed voor het vertrek naar de West. 



Ron van Maanen, 17-7-2013
Ron van Maanen, 17-7-72013