Totaal aantal pageviews

Posts tonen met het label Koninklijke bezoeken. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Koninklijke bezoeken. Alle posts tonen

maandag 8 juli 2013

De kappen op de marinewerf en Scheldewerf

Gemeentearchief Vlissingen HTA0492
In 1814 werd besloten tot de aanleg van een werf van aanbouw (constructiewerf) en een werf van uitrusting te Vlissingen. Dit besluit was een gevolg van de opheffing van de marinewerf te Antwerpen. De bestaande gebouwen werden daar gesloopt en (deels) gebruikt voor nieuwbouw te Vlissingen. Er werden vijf hellingen aangelegd waarvan één zogenaamde sleephelling. De laatste was in tegenstelling tot de andere niet overkapt. Twee hellingen waren bestemd voor de nieuwbouw van linieschepen en fregatten. De kappen die hierover heen stonden werden de grote kappen genoemd. Twee andere hellingen werden gebruikt voor de nieuwbouw van kleinere schepen en hier is sprake van de kleine kappen. Het overdekken van hellingen bracht meerdere voordelen met zich mee. De bouw van de schepen kon het gehele jaar doorgaan en schepen en de werklieden op de werf hadden minder last van weersomstandigheden. De torenhoge kappen boden echter volgens experts ook een uitstekend richtpunt voor artillerievuur. Waar het idee vandaan komt om de hellingen op deze wijze te overdekken is niet geheel duidelijk. In ieder geval werd het toegepast door de Fransen op de marinewerf te Antwerpen. Jan Dommisse is de ontwerpen van de scheepskappen. Bij zijn 45-jarig jubileum in oktober 1867 als eerste onderwijzer bouwkunde aan de stadstekenschool viert, noemt de krant hem ‘den bekwamen bouwkundige, den ontwerper en vervaardiger der beide schoone scheepskappen op ’s rijks werf alhier.’

Ook op de marinewerf werd er gestolen. In de laatste week van maart 1859 werden de bliksemafleiders staande op de vier kappen gestolen. De diefstal werd ontdekt doordat op het terrein van de werf doorgehakte stukken koperen geleidedraad werden gevonden. De daders was men wel op het spoor. Toen de grote kappen werden gesloopt, werd ook en ander ontvreemd. In december 1871 werd de 29 jaar oude dijkwerker Adriaan Hubregste veroordeeld tot een maand celstraf en het betalen van de gerechtskosten voor het stelen van sloopmaterialen. De diefstal vond plaats tussen 5 augustus en 1 november aan de Zeedijk onder Westkapelle waarheen de materialen, waaronder een deel van het houten Neptunus beeld, waren vervoerd door Teunis van Rooijen.

De Zierikzeesche nieuwsbode d.d.1 september 1866 ging in op de aanstaande opheffing van de marinewerf te Vlissingen. Men verwees naar de hellingen in gebruik zijnde bij de marinewerven te Amsterdam en Nieuwediep. Die te Amsterdam waren ‘steeds verzakkende’ terwijl toen men in Nieuwediep een scheepje wilde bouwen dit met helling en al verzakte. De Vlissingse hellingen echter waren ‘nog nooit één duim ontweken of verzakt.’ Het Vlissings Weekblad d.d. 12 januari 1867 weerlegde de bewering dat de kappen vervallen waren. Van bevoegde zijde was duidelijk gemaakt dat deze ‘schoone’ kappen in goede staat verkeerden.

De Vlissingse Kamer van Koophandel en Fabrieken heeft wel een poging gedaan om de grote kappen te behouden. Men had in de krant gelezen dat de kappen voor de sloop werden verkocht. Echter de kamer had van drie verschillende partijen gehoord geïnteresseerd te zijn in overname van het terrein en probeerde in 1870 tevergeefs de minister van financiën over te halen de verkoop c.q. verdere sloop tegen te houden. Sinds de sluiting was met lede ogen naar de stelselmatige sloop van de werf en haar gebouwen gekeken. Gevreesd werd dat ook de voor een werf zo belangrijke mastloods zou sneuvelen hetgeen een jaarlijkse huurderving van ƒ 250 voor het rijk zou betekenen.

In 1871 werden de grote kappen toch gesloopt zij het niet geheel zonder ongelukken. Op 16 februari viel een arbeider afkomstig uit Westkapelle van een van de kappen af in het dok, gelukkig zonder veel letsel. Op 22 februari ’s middags viel opnieuw een arbeider van het dak echter wel met grote gevolgen. De man, vader van twee kinderen’ kwam zo ongelukkig terecht dat hij beide benen brak. Maar daar bleef het niet bij want aangezien ‘door den val hem de beenen terug in het onderlijf’ waren gedrongen. Hij was direct naar het gasthuis vervoerd waar men vreesde dat beide benen geamputeerd moesten worden.

Gemeentearchief Vlissingen FA25790
De directeur der registratie en Domeinen te Middelburg kondigde een openbare aanbesteding aan op woensdag 9 augustus om 11.00uur van het teren van de hellingen gelegen onder de inmiddels gesloopte grote kappen en de scheepshelling (dit moet de zogenaamde sleephelling zijn) en van verfwerkzaamheden te verrichten aan enkele gebouwen staande op het terrein van de voormalige werf. Voor het teerwerk schreven vier aannemers in, A. Rinders te Breskens ƒ 493, A. Hendrikse te Vlissingen ƒ 323, D. van Male te Breskens ƒ 224 en J.F. Maes te Hoofdplaat ƒ 186. Voor het verfwerk waren 7 gegadigden. Op dinsdag 17 oktober vond voor notaris L.L. Woutersen de verkoop plaats van een grote hoeveelheid hout vrijgekomen tijdens de sloop.

Het tweede stel kappen meestal aangeduid als de kleine kappen deed tientallen jarenlang na de opheffing van de marinewerf nog steeds dienst. Dankzij de festiviteiten rond de ingebruikneming van de nieuwe havenwerken in 1873 komen we zelfs iets meer te weten over deze kappen. De marinewerf is dan inmiddels gesloten en beide kappen zijn buiten gebruik. Zij worden dan ingericht als een concertzaal met een lengte van 50 meter en een breedte van 18 meter. Bovendien bevatte deze zaal nog eens twee galerijen van dezelfde lengte en elk 5 meter breed. Bovendien was er een restaurant ‘met toebehoren’ met een lengte van 50 meter en een breedte van 12 meter. Het geheel werd versierd met vlaggen, banieren, manden met bloemen etc. hangende vanuit de nokken van de kappen. Het bovenste deel van de wanden werd bekleed met witte stoffen, de onderkant met gekleurde stoffen. Langs de wanden kwamen bovendien 22 schilden te hangen met daarop de namen van beroemde personen als M.A. de Ruyter.

Gemeentearchief Vlissingen. De kleine kappen
De Middelburgsche Courant d.d.22 januari 1883 noemde ze abusievelijk ‘groote kappen’. Op dat moment werden zij gebruikt voor de huisvesting van de ‘huismanstimmermanswinkel en de werkplaats voor den ijzeren scheepsbouw.’ Daar stond ook de stoommachine voor aandrijving van diverse machines waaronder een zware wals voorzien van rollen elk met een gewicht van 12.000 kilo. Deze wals gebruikte men om platen met een maximum lengte van 14 voet te buigen. Nog steeds werden er ook schepen onder de kleine kappen gebouwd. Zo bestaat er een foto waarbij de eerste Nederlandse onderzeeboot de latere O1 op 8 juli 1905 te water werd gelaten komende onder één van de kappen vandaan. De kap was in feite in tweeën gedeeld door middel van een tussenvloer. De timmermanswerkplaats was gevestigd op deze tussenvloer.

Op 1 juli 1910 brak in de kappen om 15.00 uur brand uit. De brand veroorzaakt door vonken afkomstig vanuit een schoorsteen, werd binnen 45 minuten geblust met behulp van de stoomspuit en door de spuit van het plaatselijke marine wachtschip.Of de kappen dan nog in gebruik zijn, wordt niet vermeld. In de vergadering van de commissarissen van de Kon. Mij. De Schelde wordt op 15 augustus 1908 gezegd dat de overgebleven helft van de kappen binnenkort moet worden afgebroken. In de plaats daarvan moet een overdekking van de spantenbouw worden gemaakt. Gelet op de brand in 1910 is de voorgenomen sloop toen toch uitgesteld omdat in alle krantenberichten duidelijk sprake is van de kappen van de marinewerf.

Echter er is nog een raadsel. Op 8 oktober 1913 bespreken de commissarissen de gewenste bouw van een nieuwe timmermanswerkplaats; de nog steeds bestaande timmerfabriek. Op dat moment maakte men nog steeds gebruik van de ‘houten sloepenloodsen van de voormalige marinewerf, dus reeds meer dan 50 jaar oud, ze staan dan ook op invallen’. Men wilde het terrein waarop deze loodsen stonden blijven benutten voor de scheepsbouw op en langs de hellingen. Het nieuwe gebouw moest dan ook elders worden gebouwd op het terrein naast Albion. Het is dus mogelijk dat deze zogenaamde sloepenloodsen identiek zijn aan de kleine kappen, zeker is dat echter niet.

vrijdag 14 juni 2013

De inhuldiging van Prins Willem IV in Vlissingen…5 juni 1751

De koning en koningin rijden Vlissingen voorbij bij hun kennismakingsbezoek aan de provincie. In historisch perspectief gezien opmerkelijk omdat in de Tachtigjarige Oorlog Vlissingen de eerste Zeeuwse stad was die voor de prins van Oranje koos. Goes en Middelburg, plaatsen die wel worden aangedaan, bleven daarentegen lang Spaansgezind!
In het verleden gaven de Oranjes wél vaak acte de présence in de stad. Willem van Oranje liet in 1580 zelfs een onderkomen in de stad bouwen: het Prinsenhuis. De Oranjes waren dan ook erfheer van de stad.

Het Vlissingen van 5 juni 1751 stond helemaal in het teken van Oranje, de prins van Oranje wel te verstaan; van een monarchie was in die tijd immers nog geen sprake. Die dag werd Prins Willem IV als erfheer van Vlissingen ingehuldigd. Een uitbundig feest, dat zich niet tot een half uur beperkte. De eerste Oranje die Vlissingen in zijn ‘bezit’ kreeg was Willem van Oranje in 1581.
Prins Willem IV was reeds op 1 juni in Veere ingehuldigd als markies en resideerde tijdens zijn verblijf in het Zeeuwse te Middelburg. De Vlissingers lieten zich van hun beste kant zien. Voorafgaand aan de vijfde juni had burgemeester Van der Mandere d’Ouwerkerk de prins onthaald op zijn buiten en hem vergast op een uitstekende maaltijd. Hetzelfde hadden de leden van het stadsbestuur Lambrechtsen en Van Dishoek d’Outhuizen op de derde en de vierde juni gedaan. Op die laatste dag had de prins ook de nieuwe sluis in het dok geïnspecteerd.


Om de intocht van de prins vlekkeloos te laten verlopen waren alle karren, wagens en koetsen buiten de stad gedirrigeerd en was de Grote Markt afgesloten op de uitgang naar de Bierkade na. Morgens vijf juni reed een afvaardiging vooraanstaande Vlissingers naar Middelburg om de prins en zijn gevolg op te halen. Onderweg waren verschillende erebogen ter ere van de prins opgericht. Zelfs in Oost-Souburg, zo bericht een ooggetuige had men zijn best gedaan: Deeze erebogen waaren, ’t is waar, zeer eenvoudig, en alleenlijk met gevlochten groente versierd, doch niet te min uit eene hartelijke genegenheid gesprooten, en spreekende getuigen van de liefde en hoogachtinge, die men dien dierbaren vorst toedroeg. Net buiten de Rammekenspoort ter hoogte van het buiten van burgermeester Lambrechtsen hield de stoet stil. Na een korte toespraak van de president burgemeester Jacob van der Mandere d’Ouwerkerk kreeg de prins de sleutels van de poorten van de stad aangeboden, die op een zilveren schaal lagen in een rode fluwelen zak.  

Vervolgens ging de stoet de Rammekenspoort binnen en reed over de Dokkade, waar aan weerskanten de weeskinderen stonden opgesteld. Via de Walstraat, de Nieuwendijk, de Zuidstraat (nu Beursstraat) en de Bierkade (nu westelijk deel van het Bellamypark) kwam het gevolg aan op de Grote Markt. Zodra de vorst het stadhuis betrad klonken er 21 saluutschoten en speelde het carillon. Na de aanspraak van de president-burgemeester vertoonde de prins zich in het venster van de burgemeesterskamer. In het raam was een rood fluwelen kussen gelegd om hem te ondersteunen. Vervolgens las secretaris De Clijver de eed voor, die door de prins met ‘zeer veele teerhartigheid afgelegd werd’. Ook de burgers beloofden trouw aan de prins: Alles onder eenen ongemeenen toeloop van menschen, die hunne oogen niet genoeg verzaadigen konden met het beschouwen van dien dierbaren, zoo lang gewenschten en nu eindelijk verkreegenen vorst. De menigte riep Vivat Oranje, het stadsgeschut liet opnieuw 21 keer van zich spreken en het carillon speelde vrolijk het ‘airtje, Wilhelmus van Nassauwen’. Daarna volgden talloze toespraken die de  Prins op ‘de minzaamste en beleefdste wijze en met veele tederheid’ beantwoordde.


De prins wierp vervolgens zilveren gedenkpenningen in het talrijk toegestroomde publiek. Onze getuige meldt dat hierbij ‘vele hoeden, paruiken, mutzen, schoenen en muilen van het volk zoek raekten’. Na dit gebaar van de vorst bekeek het gezelschap de oudheidkundige verzameling in het stadhuis, waaronder het harnas van Pacheco. Ook de zilveren fles, die volgens overlevering afkomstig was van Willibrord en waarvan de naam en het wapen van de stad afgeleid zou zijn werd niet vergeten. Als laatste bekeek men de eregalerij met de illustere voorgangers van de prins.
Om zes uur zette het gezelschap zich in het stadhuis aan een uitbundig banket. Tijdens de maaltijd droeg baljuw Lambrechtsen een gedicht voor, dat bij de prins nogal in de smaak viel. Een van de versen luidde:

D' Almachtige zij lang de Zorger voor uw Leeve, 
Op dat uw vroege Dood ons niet, beklemd, doe beeven.
En ’t zichtbaare evenwicht doe wanklen uit zijn’ stand!

Lambrechtsen kon toen nog niet weten dat de prins nog in datzelfde jaar zou overlijden. 

De avond werd besloten met een daverend vuurwerk op de Grote Markt. Rond middernacht vertrok de prins en zijn gevolg vergezeld van ‘duizend zegenwenschen’ naar Middelburg waar hij de nacht doorbracht. De volgende dag reisde hij via Veere en Noord-Beveland naar Holland terug.
Een dag later kregen de kinderen van het weeshuis de restanten van het banket op hun bord.