Vlissingen heeft zoals al vaak gezegd een rijke maritieme historie en waarin de marine een grote rol speelde. Weliswaar is de rol in de loop der tijden kleiner geworden maar er is nog steeds een marinekazerne aanwezig. Wanneer alles naar wens loopt, staat er over enkele jaren ook de marinierskazerne binnen de gemeentegrenzen.
Oorlogsschepen zijn door de eeuwen heen in Vlissingen gebouwd. Eerst op de Admiraliteitswerf later op de
Marinewerf en vanaf 1875 door de Kon.Mij. De Schelde. De laatste particuliere scheepswerf nam de opstallen, het dok van Perry en de hellingen over van de voormalige marinewerf. Tussen 1817 en 1861 werden op de marinewerf 61 schepen gebouwd voor de Koninklijke Marine inclusief het daaronder ressorterende Loodswezen. (1) Het fregat De Rijn echter was in feite geen nieuwbouw. Een bestaand zeilschip werd omgebouwd tot raderstoomschip. Dit experiment mislukte echter en zij werd teruggebouwd tot zeilschip. De marinewerf bestond in feite uit twee werven, de constructiewerf voor nieuwbouw en de uitrustingswerf (in feite de voormalige admiraliteitswerf) voor het optuigen van de schepen etc. Het Dok van Perry uitkomende op de Dokhaven werd gebruikt voor nieuwbouw, verbouw en reparaties. Ondanks haar kortstondige bestaan is de Vlissingse marinewerf van niet weg te cijferen betekenis geweest. Naast experimenten met stoomvoortstuwing werd ook een deel van de drijvende batterijen als bijvoorbeeld de Draak hier gebouwd en geëxperimenteerd met bepantsering. Een deel van de halfmodellen etc. die op de Vlissingse marinewerf vervaardigd zijn, zijn bewaard gebleven in het Rijksmuseum te Amsterdam. Via de website van dit museum kan men zich hiervan een goed beeld vormen. Onder de hoofdingenieurs die werkzaam zijn geweest op deze werf moeten Turk en Tideman maar bijvoorbeeld ook Tromp genoemd worden. De zogenaamde roeiboten zijn vermoedelijk roeikanonneerboten geweest.
1. De Courier, 18-kanons brik, op stapel gezet 11 juli 1817
Mogelijk gebouwd op een van de hellingen van de voormalige admiraliteitswerf en niet op de nieuw aangelegde hellingen in de Dokhaven.
2. De Zeeuw, 80-kanons linieschip, op stapel gezet 11 juli 1817
3. Euridice, 36-kanons fregat, gebouwd 1820-1821; zie elders op dit weblog de tekst over de wachtschepen te Vlissingen in de eerste helft van de 19e eeuw
4. Koning der Nederlanden, 84-kanons linieschip, op stapel gezet 11 juli 1817
5. No. 3, boot, gebouwd 1821
6. Mercuur, werkvaartuig, gebouwd 1821
7. No. 11, roeiboot, gebouwd 1821
8. De Rijn, 54-kanons fregat, gebouwd 1825-1832
9. Panter, 12-kanons brik, op stapel gezet 24 juni 1823
10. No. 6, boot, gebouwd 1823
11. No. 9, boot, gebouwd 1823
12. Nehalennia, 28-kanons korvet, op stapel gezet 18 december 1824
13. Suriname, stoomschip, op stapel gezet 8 april 1826
14. Windhond, 8-kanons brik, op stapel gezet 7 juni 1826
15. Boreas, 28-kanons korvet, op stapel gezet 31 juli 1828
16. Amphitrite, 32-kanons korvet, op stapel gezet 28 februari 1828
17. Meermin, 18-kanons brik, op stapel gezet 29 augustus 1828
18. No. 15, roeiboot, gebouwd 1828
19. No. 12, roeiboot, gebouwd 1828
20. No. 14, roeiboot, gebouwd 1828
21. No. 13, roeiboot, gebouwd 1828
22. No. 13, boot, gebouwd 1828
23. No. 31, gebouwd 1830
24. No. 32, gebouwd 1830
25. No. 29, gebouwd 1830
26. No. 30, gebouwd 1830
27. No. 33, gebouwd1830
28. No. 34, gebouwd 1830
29. No. 24, gebouwd 1830
30. Snelheid 14-kanons brik, op stapel gezet 4 juni 1831
31. De Ruyter, 1e klasse fregat, op stapel gezet 20 augustus 1831
32. Cerberus, stoomoorlogsschip, op stapel gezet 28 februari 1834
33. Koerier, 18-kanons brik, op stapel gezet 13 juni 1835
34. Etna, stoomoorlogsschip, op stapel gezet 18 september 1837
35. Lynx, 18-kanons brik, op stapel gezet 13 juni 1838
36. Heldin, 20-kanons korvet, op stapel gezet 31 juli 1839
37. Sperwer, 18-kanons brik, op stapel gezet 13 mei 1840
38. Dolfijn, 5-kanons schoener brik, op stapel gezet 31 mei 1842
39. Prins Maurits der Nederlanden, 26-kanons korvet, op stapel gezet 9 juni 1842
40. Adder, 3-kanons schoener, op stapel gezet 4 september 1844
41. Cachelot, 12-kanons brik, op stapel gezet 4 september 1844
42. Vlinder, kotter annex werksloep, op stapel gezet 4 november 1844
43. Schorpioen, 2e klasse schoener, op stapel gezet 13 juni 1845. Volgens de krant 9 mei.
44. Saparoea, 4-kanons schoener brik, op stapel gezet 18 december 1845
45. Padang, 4-kanons schoener brik, op stapel gezet 20 februari 1849
46. Atalante, schoener, op stapel gezet 29 april 1850
47. Prinses Amelia, schroefstoomkorvet, gebouwd 1853
48. Evertsen, stoomfregat 1e klasse , op stapel gezet 26 oktober 1854
49. Zeeland, stoomfregat 1e klasse , op stapel gezet 28 februari 1856
50. Soembing, schoener, op stapel gezet 17 mei 1856
51. Vesuvius, schroefstoomschip 4e klasse, op stapel gezet 8 oktober 1857
52. Vuurschip, op stapel gezet 9 januari 1858
De Middelburgsche Courant gedateerd Donderdag 19 augustus 1858 vermeldde dat in de avond van de maandag daarvoor de testen met de verlichting succesvol waren. Het lichtschip was bestemd om op de positie Noord Hinder te worden gestationeerd.
53. Adolf Hertog van Nassau, 51-kanons schroefstoomfregat, op stapel gezet 4 december 1858
54. Haarlemmermeer, schroefstoomschip annex flotillieljevaartuig, op stapel gezet 9 juli 1859
55. Leeuwarden, schroefstoomschip 1e klasse, op stapel gezet 6 december 1859
56. Curacao, schroefstoomschip1e klasse, op stapel gezet 14 juli 1860
57. Den Briel, schroefstoomschip 4e klasse, op stapel gezet 14 maart 1861
58. Aart van Nes, schroefstoomschip 4e klasse, op stapel gezet 6 april 1861
59. Loodskotter No. 7,
60. Pro Patria, 15 April 1857 op stapel
Dit was een zogenaamd defensievaartuig in 1857 op stapel gezet en in 1858 voltooid. De Middelburgsche Courant gedateerd Dinsdag 2 November 1858 vermeldt dat toen zij de zaterdagmiddag daarvoor de Dokhaven verliet in aanvaring kwam met de hoogaars van schipper A. Bootsgezel en waarbij de laatste zonk. De marine schoot met een lichter te hulp en wist de hoogaars te bergen en op de helling in de voorhaven te brengen voor reparaties. Overigens is het de vraag of dit defensievaartuig identiek is aan het inundatievaartuig wat in dezelfde periode gebouwd zou worden.
61. Loodskotter No. 3
Noot
1. Stadsarchief Gemeentearchief Vlissingen (inv.no. 5533). Lijst gedateerd 12 December 1875 opgesteld door een medewerker van de Kon.Mij. De Schelde. Als bron gebruikte hij de naamborden die op de zolder werden aangetroffen.
Aangepast 26 juni 2014 20:23 link Cerberus
Totaal aantal pageviews
vrijdag 20 december 2013
vrijdag 6 december 2013
Stormvloeden bedreigen Vlissingen
Nog niet genoeg tegenwind gehad? Lees dan hoe het Vlissingen vroeger verging met een beetje storm
‘Ongehoorde tempeeste’: stormvloeden bedreigen Vlissingen, 1300-1900
Inleiding
‘De stadt Vlissinge
heeft ook veel geleeden door watervloeden die der op verscheyde tijden geweest
zijn’. Zo begint advocaat Brasser in 1756 zijn hoofdstuk over stormvloeden in
de stadsgeschiedenis van Vlissingen. Vervolgens diept hij uit zijn geheugen een
handvol stormvloeden op uit een lang vervlogen tijd. Als eerste noemt hij de
beruchte storm van 5 november 1530, vervolgens komen 17e-eeuwse
rampen aan bod waar we de jaren 1612, 1630 en 1662 aan moeten koppelen. Langer
staat hij stil bij de stormvloed van 26 januari 1682.
Vlissingen heeft
natuurlijk veel meer stormvloeden gekend dan de door Brasser hier aangehaalde.
Een stad aan zee, een voorpost in de Scheldedelta, het kan niet anders of
stormvloeden in welke vorm dan ook moeten de inwoners vaak parten gespeeld
hebben.
In het hiernavolgende
wordt een chronologisch overzicht gegeven van opmerkelijke stormvloeden en dan
in het bijzonder met betrekking tot Vlissingen en omgeving. Vaak zijn het niet meer
dan een paar feitjes of flarden en blijft verder alles in de nevelen van de
geschiedenis gehuld.
Veelal zijn
kroniekschrijvers aan het woord zoals Reygersberg, die de stormvloeden van 1530
en 1532 uit eigen herinnering weet op te schrijven of hebben we te maken met
contemporaine pamfletten. Soms moeten we het doen met wat latere
kroniekschrijvers ons overleveren.
Het overzicht begint
vroeg in de 14e eeuw en loopt door tot begin 20e eeuw.
1304
‘In ’t jare MCCCIIII [1304]
op Sinte Katherijnen dach was also grooten storm ende onweder met soo
grooten hooghe vloedt dat veel dijcken ende polders in Zeeland overvloeyden.
Walcheren was soo seer overvloeyt dat die dijcken soo seer gheramponeerdt waren
dat die Landtlieden den moet verloren gaven, soo dat sy de macht niet en hadden
te dijcken. Waerom die Graeve selve in ’t landt van Walcheren quam ende heeftet
met die Borsselsche heeren weder beverscht ende bedijckt’.
Hiermee schets de kroniekschrijver Reygersberg de eeuwige
strijd tegen het water; een strijd die mensen ook wel eens moedeloos maakte.
De storm van 1304 zal ook Vlissingen parten gespeeld
hebben; de bronnen laten hierover echter niets los.
1318
In de rekeningen van de grafelijkheid van Zeeland komen we
de eerste aanwijzing van een stormvloed tegen met betrekking tot Vlissingen.
Series rekeningen zijn historische bronnen waar vaak veel uit af te leiden
valt. Zo wordt in de rekening over de periode 20 maart 1318 tot 30 april 1319
gesproken over een hoge vloed waardoor op Walcheren op verschillende plaatsen
schade aan de dijken is ontstaan. In Vlissingen moeten er twee hoofden
gerepareerd worden en zijn er herstelwerkzaamheden aan een dijk. Omdat er op
meerdere plaatsen op Walcheren grote werkzaamheden aan de dijken plaatsvinden
kan het haast niet anders of er is een
stormvloed aan voorafgegaan. De rentmeester van de graaf verantwoordt de kosten
voor Vlissingen als volgt:
Item wtgheleyt in dijcaetsen in Walcheren. Int eirste bi
heren Pieter van Vlissinghe, om den dijc te Vlissinghe te maken bi der scepenen
kanesse, 13 lb.
2 sc.
Item bi Symon den Dynt, den dijcgrave ende den scepenen
wtgheleyt, om dat zuder hoeft te Vlissinghe te maken, 4 lb. Item bi den vors. luden
wtgheleit om tander hoeft te Vlissinghe te maken, 7 lb. 9sc. 4d.
Vaak werd er een inlaagdijk
aangelegd, eigenlijk een dijk achter de dijk, die diende als nooddijk om een eerste doorbraak te kunnen pareren.
Een dergelijke inlaagdijk, ging zodoende nogal eens functioneren als zeewering.
De huidige boulevard van Vlissingen is eigenlijk gebouwd op een nooddijk; de
eigenlijke kustlijn lag verder in zee.
1398-1411
De Vlissingse gemeentearchivaris P.K. Dommisse
constateerde aan de hand van grafelijke
rekeningen, dat er tussen de jaren 1398 en 1411 een landverlies geleden was van
256 gemeten (1 gemet is ca. 0,4
hectare). In 1439 zien we in de grafelijkheidsrekening
een verlies van nog eens 146 gemeten land. Deze vermeldingen aan landverlies zijn niet altijd te
wijten aan een stormvloed. Bij Vlissingen ging men in mei 1439 werken aan een
inlaagdijk. Volgens Gottschalk was dit landverlies te wijten aan de afschurende
werking van de getijdenstromen. Dommisse spreekt wel over een stormvloed maar
noemt geen bronnen.
1477
Op 27 september 1477
deed ook op Walcheren en in overig Zeeland de Damianusvloed van zich spreken.
Om de gaten in de dijken te dichten moest er met man en macht gewerkt worden.
De Middelburgse stadsrekeningen verhalen over de Middelburgse magistraat die
een fors voorschot betaalde van 175
lb. aan lonen voor dijkwerkers, timmerlieden en
schuitlieden om de gevolgen van de ‘ vloetganc’ van 27 september te bestrijden.
In 1478 sloten Middelburg en Vlissingen een overeenkomst over het onderhoud
inzake de Zuiddijk bij Vlissingen. De Middelburgse magistraat had een flinke
vinger in de pap in de Staten van Walcheren en bemoeide zich uit hoofde daarvan
ook met bedijkingen; ook de Middelburgers wilden droge voeten.
1530
De Sint Felixvloed van zaterdag 5 november 1530 ook wel
aangeduid met het dramatisch klinkende ‘Sint Felix quade saterdach’ was voor
heel Zeeland een ramp van grote omvang. De kroniekschrijver Reygersberg begint
zijn relaas over deze ramp met:
‘Binnen denselven jare, den vijfden dach van
slachtmaendt, op Sint Felix dach, was ’t eenen soo grooten storm uyt den
noordtwesten end ’t was ‘s noenens te twaelf uyren soo hooghe ghevloeyt, dat ‘t
water over sommige straten end dijcken liep, hoewel dattet noch twee uyren
vloeyde daer na, eer ’t vol zee was. […] In Walcheren overvloeyden die dijcken
tot diversche steden. Den dijck tusschen die oude havenen van Middelburch ende
Aremuyen brack deure, waer af ‘t landt daer ontrent, eer ’t beverscht was wel
drie weecken lanck besouten was. Te Vlissinghe overvloeyde een stuck van eenen
tooren ende die wal van der stadst brack mede deure, soo dat ’t water in ’t
landt quam, maer het werdt korts daernae weder beverscht.
De predikant van de Engelse hervormde gemeente van
Middelburg S. van Hoek schrijft in 1808: dat de stad Vlissingen in 1530 half
door het water vernield werd en spreekt over een ‘hooge toren, op welken vele
menschen gevlug waren, stortte in, zoo dat al het volk verdronk’. Opmerkelijk
is dat Reygersberg, over dezelfde toren spreekt, maar niet spreekt over
slachtoffers.
Op Sint Felix brak ook de dijk bij Westkapelle op verschillende plaatsen door en ook de wal bij Veere hield het niet. Deze stroomgaten werden door kordaat optreden van Adolf van Bourgondië gedicht. Op Zuid-Beveland en dan met name de Oost-Watering was de schade groter: achttien dorpen en gedeeltelijk de stad Reimerswaal moesten aan de golven worden prijsgegeven.
De rentmeester van Zeeland Adolf Herdinck rapporteerde aan de raad van Financien een somber verhaal. Zeeland was geheel overstroomd. Hij hoopte dat Walcheren behouden kon worden ondanks dat de dijken op het eiland op een twintigtal plaatsen waren doorgebroken. Adolf van Bourgondië, heer van Vlissingen, Veere, Westkapelle en Brouwershaven vreesde voor de definitieve ondergang van Vlissingen en Veere. Door het Luctor et Emergo principe van de bevolking bleef Walcheren behouden. Er werden zelfs prijzen uitgeloofd voor mannen en vrouwen die de meeste zoden aan de dijk zouden zetten. Deze zoden werden in mandjes afgezonken.
De storm van 5 november 1530 is ook de eerste storm waar we uitvoerig over geinformeerd zijn. Twee jaar, zou Zeeland weer een grote vloed treffen; voor Walcheren waren deze keer de gevolgen minder ernstig.
1570
De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 betekende ook voor Zeeland weer grote verliezen. In Veere waren de problemen groot terwijl over Vlissingen geen vermeldingen te vinden zijn.
1606
Op tweede paasdag
1606 was er in West-Europa een zware storm die met hoge vloeden gepaard ging.
De gevolgen voor Walcheren kennen we nauwelijks. Uit een brief van Prins
Maurits aan de Staten van Zeeland, gedateerd 29 mei 1606 weten we dat
Vlissingen behoorlijke schade leed. De zeewerken hadden zwaar te lijden gehad
van de ‘ongehoorde tempeeste in de Paeschdagen naest voorleden’.
1621
De eerste keer dat we
in Vlissingen een eigen kroniekschrijver aan het woord zien is in 1621. In het
gemeentearchief van Vlissingen is een handschrift aanwezig met drie korte
beschrijvingen van stormvloeden in relatie tot de stad. Over de stormvloed van
1 november 1621 verhaalt de schrijver; Deeze
vloed is zo hoog geweest op een voet na, als is geweest de vloed van
Alderheiligen anno 1552 [schrijver bedoelt de Allerheiligenvloed van 1
november 1570] hetwelk een remarkabele
vloed geweest is; de Scherminkelstraat is als toen overloopen geweest door ’t
Sas; ’t zelve is meer geweest door verzuim dan anders door den hoogen vloed.
Alomme ofte in ’t meerendeel van de stad is ’t water op de kaay geweest.
1624
Een zijdelings door
Gottschalk genoemde overstroming is die van 19 januari 1624. De Vlissingse
kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer
hooge vloed […] dewelke zo hoog is gevloeid dat de nieuwe stad daar de nieuwe
lijnbanen staan zijn vol water gelopen ende groote schade heeft gedaan aan de
lijnbanen ende aan het nieuwe schuttershof aan zekeren vijver daar veele capers
zijn verdronken, is mede de Scherminkelstraat ende andere straaten
ondergeloopen tot een groote schade der gemeente doch daar is niemand gebleven;
den overloop van ’t water is geweest bij ’t nieuwe Schuttershof en is alzo dien
heelen kolk vol water geloopen. Met de ‘nieuwe stad’ wordt het gebied
oostelijk van de Walstraat bedoeld, dat is aangelegd na 1572.
1625
In 1625 zijn niet
minder dan vijf stormvloeden aan de Duitse Noordzeekusten waar te nemen.
Gottschalk ziet in Zuidwestnederland weinig van deze stormen terug. Onze
kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer
hooge vloed […] Het water stond alomme op de kaayen ende liep over de straate
bij het duivelshuis naar de Rammekenspoort, stond voor de huizinge van de
burgemeester Jan de Moor op den Nieuwendijk ter halverstraate, onder de nieuwe
molenbrugge […] liep oever de deuren
van ’t sas, zulks dat de nieuwe stad wederom geheel in liep gelijk het
voorleden jaar mede dede, ende liep bij den nieuwe Rammekenspoort over de
straate ende zoude de nieuwe Rammekenspoort uitgelopen hebbent waare dezelve
met aardewerk toebebolwerkt waare geweest […] God bewaare ons voor diergelijken vloed.’
1630
Ook de jurist/kroniekschrijver Brasser gaat wel eens in de
fout. In zijn stadsgeschiedenis heeft hij het over de verschrikkelijk vloed van
1630; hij bedoelt hier de vloed van 5 november 1530. In de Nederlandse
literatuur hebben meerdere schrijvers het jaar 1630 genoemd als jaar van een
zware stormvloed. Andere auteurs namen dit kritiekloos over waardoor dit
misverstand zo nu en dan de kop opsteekt.
1662
Over de storm van 1 maart 1662 meldt Brasser dat ‘het water zoo aen het woeden [was] dat door de golven de deuren van de poorten
der hoofden werden stuckgeslagen’. Een stuk geschut van zesduizend pond op
het Leugenaarsbolwerk werd door de kracht van de golven acht voeten achteruit
geslagen en ook de havenketting werd door de aanstormende golven kapotgeslagen.
Ook de schepen die in haven lagen raakten op drift. Een schip met brandewijn
dreef af naar zee maar kon door enkele waaghalzen toch terug in de haven
gebracht worden. Merkwaardig is dat over deze vloed voor wat betreft Zeeland
weinig bekend is; alleen in West Zeeuws-Vlaanderen zouden enkele polders
ondergelopen zijn.
1682
Een dijkdoorbraak ten zuiden van Westkapelle zorgde voor
grote paniek op Walcheren; het eiland dreigde geheel onder te lopen.
Garnizoenen in Vlissingen en Middelburg werden gereedgehouden om naar
Westkapelle af te marcheren. Na vijf getijen was het gevaar echter grotendeels
geweken. De ellende op Walcheren was zoals wel vaker het grootst in Vlissingen.
Volgens het Pertinent Verhael ,een
pamflet uit 1682, waarin een anonieme Vlissingse briefschrijver zijn verhaal
doet aan zijn lezerspubliek was de ellende groot. ‘De desolaetheyt in dewelke wy zijn door de hooge watervloed, die ons
op maendaghavondt door een stercke windt quam overvallen, is niet om uyt te
spreecken’ . De briefschrijver zegt dat er wel twintig straten 10-12-14
voeten onder water stonden, ‘dat luyden
geen tijdt hadden om eenich van haar goedt te salveren, soo dat de winckeliers
ende burgers alle haer goedt verrot en bedurven is’. Sommige mensen zaten
dertig uur zonder eten of vuur op zolderkamertjes te wachten op hulp. Een
aantal werd met bootjes van de bovenkamertjes weggehaald.
De Hollandse
Mercurius verhaalt dat het water door de Rammekenspoort de stad instroomde
en de lagere delen van de stad onder water zette. Brasser vertelt in zijn
stadsgeschiedenis: Eenige verhalen dat
een bootje op een leuffel der huisen bleeft sitten, den molen agter het
princenhuis wier op een zijde gedronge, den muur bij den logenaar daar ’t
geschudt op legt plofte van boven needer. Het zeewater liep in de kerk stortte
de graven needer en maakte doodkisten driftigh.
Tijdgenoot Jacob Brugge dichtte over Vlissings’ misère:
Daarom is deze stat
met hoog geheven golven
Door straten
overstroomt, ja schenen overdolven
Dan ’t ziltig
pekelnat; soo dat men met een boot
Tot d’ een en d’
ander voer om redden uit haer noot
Pak-huisen digt
beset met kostelijke waren
En kelders
insgelijks zijn door de zware baren
Bedorven
Verschoont ons Heer
nog eens, weest ons al t’ saam genadig
Nog eens tot
overvloed, toond dat gy zijt weldadig
De achttiende eeuw zou wat stormvloeden betreft minder
ellende veroorzaken dan voorgaande eeuwen. Eigenlijk is er voor Vlissingen maar
sprak van één bekende vloed.
1775
14 november 1775 stak de wind met grote kracht op. Van
Hoek schrijft enigszins overdreven dat ‘alom de daken en schoorstenen der
huizen wegvlogen’. Doordat de sluisdeuren in het Dok of niet goed gesloten
waren of kapot sloegen stroomde de Dokhaven zo vol water dat de kades
overliepen. Veel tuinen en huizen, kelders en pakhuizen kwamen daardoor onder
water te staan, waardoor volgens de Middelburgsche
Courant ‘een considerabel bederf aan
goederen is geschied’
De eerste helft van de 19e eeuw deden
stormvloeden weer wel van zich spreken.
1808
Bij de watersnoodramp
van 14 op 15 januari 1808 vielen 33 doden. Fotografie bestond nog niet in die
tijd; wel zijn er indrukwekkende gravures, die een beeld geven van deze ramp.
Deze prenten hingen overigens gewoon bij
de mensen thuis aan de wand.
De Vlissingsche
Courant deed verslag van het gebeuren. De gedeeltelijk afgegraven Wijnbergsche
kade was de zwakke schakel in het geheel bij de overstroming. Bij een
noordwester storm brak deze door en het water stortte zich op het lager gelegen
oostelijk deel van de stad. Door het overlopen van de Achterhaven stroomde daar
het water richting de Walstraat. Ook de Pottekaai stroomde over, en binnen een
halfuur stond meer dan de halve stad onder water. Dit alles ging met grote
snelheid gepaard waardoor veel inwoners die nacht werden verrast.
De Sint Jacobskerk,
de Middelkerk en Lutherse kerk liepen eveneens onder water waarbij, zo meldt
ons de Vlissingsche Courant, de lichamen zelfs uit de graven spoelden.
De materiële schade
was groot: kademuren waren ondergraven, straten verzakt en huizen ingestort.
Regenbakken waren met zout water vermengd geraakt. Dit alles lag onder een
dikke laag slik.
De wijkmeesters
collecteerden voor de getroffenen. Het gemeentebestuur riep op om ruimharig bij
te dragen. Ook koning Lodewijk Napoleon liet zich niet onbetuigd en stelde
50.000 gulden beschikbaar.
1825
de storm van 4 februari 1825 zorgde voor een kortdurende
overlast in de stad. De Middelburgsche courant van 8 februari 1825 informeert
ons uitgebreid. Door het doorbreken van een waterkering (kistdam) bij de Stenen
Beer liep het fout zowel in de Dokhaven als in de Pottekaai. De laatste
stroomde over en het water liep de Kleine Kerkstraat, het Korte Groenewoud en
de Wagenaarstraat in. Door het inzetten van noodwaterkeringen kon dit keer
voorkomen worden dat de zogenaamde Nieuwstad ook weer onder water kwam te
staan. Op de Pottekaai en Wagenaarstraat waren grote verzakkingen ontstaan.
Vele handen zorgden ervoor dat de schade in korte tijd kon worden. Het
psychologische effect was des te groter: velen werden weer herinnerd aan de
rampzalige gebeurtenissen van 1808. Gelukkig vielen er deze keer geen
slachtoffers.
1906
De stormvloed van 12 maart 1906 deed de halve stad onder
water staan. Vlissingen had geen verweer tegen een vloedgolf van 4 meter boven ANP. Het
gemeentebestuur nam draconische maatregelen; rondom het De Ruyterplein en de
Engelse haven moesten muren opgetrokken worden, eveneens bij het Beursplein,
wat de afsluiting van de Koopmanshaven en de achterhaven tot gevolg had. Ook de
Pottekaai werd afgesloten. Omdat men de wateroverlast meer dan zat was besloot
men de overbodige havens te dempen. Zo werd zes eeuwen later het onder graaf
Willem III aangevangen werk weer ongedaan gemaakt.
De ondergelopen Oude Markt
Tussen de kazematten met op de achtergrond de toegang tot de boulevard |
En dan was dit wat je zag |
Bronnen
(Eerder verschenen als artikel in Den Spiegel 2003 nummer 1)
M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in
Nederland, drie delen:
de periode vóór 1400
– 1700, (Assen 1971 – 1977)
M.P. de Bruin,
‘Stormvloeden en de gevolgen voor Walcheren’, betreft overdruk uit: Jaarverslag polder Walcheren 1953
H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland
onder het Henegouwsche huis, dl 1 (Utrecht 1879)
Jan Reygersbergh, De
oude Chronijcke ende historien van Zeelandt : Van nieuw met eenighe byvoechsels
mitsgaders met de figueren der graeven van Zeelandt vermeerdert
S. van Hoek, Natuur- en Geschiedkundig beschrijving van
den verschrikkelijken watervloed tusschen den XIVden en XVdn van Louwmaand des
jaars MDCCCVIII, (Haarlem 1808)
Gemeentearchief
Vlissingen, Stadsarchief, inventaris De Bruine, inv.nrs 5572 en 5574
Zeeuws documentatiecentrum,
Pamflettenverzameling 2295; Pertinent
Verhael en 2296 Gods slaende handt op
Vlissingen nedergedruckt
Hollantsche Mercurius,
1682
Middelburgsche Courant,
18 november 1775, 8 februari 1825 en 1 december 1836
Ad Tramper, ‘Vrij
zwemmen voor de alligators’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 12 januari 1999.
dinsdag 3 december 2013
Het archief van het Ziekenhuis Vereniging Bethesda 1913-1989 is nu beschikbaar voor (historisch) onderzoek
Een van de taken van het gemeentearchief is het beheren, beschrijven en eventueel beschikbaar stellen van overheidsarchiefstukken. Een overheidsarchief werpt in feite een éénzijdige blik op de samenleving, namelijk alleen gezien vanuit de uitvoering van haar taken. Om deze tekortkoming op te vangen, beheren archiefdiensten vaak ook de archieven van semi-overheidsinstellingen, particuliere instanties en privé personen. Zo beheert het gemeentearchief Vlissingen naast het zogenaamde Schelde-archief ook het archief afkomstig van het Bethesda ziekenhuis. Ook voor deze niet-overheidsarchieven geldt dat zij wel nut moeten hebben. Ze worden niet bewaard voor het bewaren. Een archief is tenslotte geen papieropslagplaats. Het Bethesda-archief is inmiddels geschoond (d.w.z. ontdaan van dubbelen), ontniet en de inhoud globaal beschreven. We weten nu in ieder geval wat er bewaard is gebleven en geïnteresseerden kunnen nu historisch onderzoek verrichten. Naast notulen van vergaderingen zijn er ook foto's aangetroffen. Twee van deze foto's willen wij het publiek niet onthouden.
maandag 2 december 2013
Het fregat De R(h)ijn van zeil naar stoom naar zeil in onze Historisch Topografische atlas
Beelden zeggen vaak meer dan woorden. De populariteit van onze fotocollectie bij het grote publiek neemt dan ook steeds verder toe. Dat is ook zicht- en merkbaar bij onze (foto)exposities. Daar volstaan we met korte onderschriften en een catalogus want de praktijk wijst uit dat lange teksten slechts door een enkeling worden gelezen. Voor dat laatste zijn weblog en website beter geschikte media. Op de laatste expositie zijn QR-codes ingezet die voor meer informatie verwezen naar dit weblog. Je hoopt bij een foto-expositie altijd op interactie tussen bezoekers en foto's. Dat kan van een 'O ja' en Ken je hem nog' gehalte zijn, maar stiekem hoop je op meer. Het mooiste is wanneer een foto in de tijd wordt geplaatst en men relaties onderkent en dwarsverbanden legt met andere foto's en/of gebeurtenissen', een breder perspectief dus.
Naast onze omvangrijke fotocollectie beschikt het gemeentearchief Vlissingen ook nog over een Historisch Topografische atlas, misschien oneerbiedig aan te duiden als een prentenkabinet. Inderdaad er bevinden zich prenten in maar bijvoorbeeld ook kaarten. Jammer genoeg is deze atlas veel minder bekend bij het grote publiek dit ondanks de rijkdom die deze schatkamer bevat. Elke prent etc. wordt door ons zo nauwkeurig mogelijk beschreven inclusief datering. Alleen het achterliggende verhaal is vaak een stiefkindje. Soms omdat het onbekend is, soms omdat de tijd ontbreekt. Als voorbeeld dienen de volgende twee prenten die ogenschijnlijk niet aan elkaar gerelateerd zijn, uitgezonderd dat het gaat om een en dezelfde schip.
De negentiende eeuw wordt gekenmerkt door onder meer grote maatschappelijke en technologische veranderingen en ontwikkelingen. Voor de marine betekende dat bijvoorbeeld de overschakeling van zeil op stoomvermogen en het bepantseren van haar schepen. Ook onze marine ontkwam hier niet aan. Dit ondanks dat vele officieren minder gecharmeerd waren van de invoer van stoomvermogen. De herrie, het neerslaan van roet uit de schoorstenen en het vrijkomende kolengruis bij het bunkeren zullen daar debet aan zijn geweest plus een antipathie tegen nieuwigheden. Het was de marinewerf te Vlissingen die een grote rol speelde in dit veranderingsproces.
Het fregat De R(h)ijn bewapend met 44 kanonnen werd op 5 oktober 1816 te water gelaten op de Rotterdamse marinewerf. In maart 1813 was zij als de La Vestale op stapel gezet door scheepsbouwer P. Glavimans met de afmetingen 145 x 36,8 x 19 Franse voet of 55,25 x 12,3 x 5,75 meters en een waterverplaatsing van 2.485 tons. In 1814 werd zij toegewezen aan Nederland als deel van de herstelbetalingen en wederopbouw van onze marine en herdoopt in Rijn. In 1825 werd besloten haar te verlengen en te verbouwen tot een stoomschip. Zij werd in tweeën gezaagd en een stuk met een lengte van 23 meter werd er tussen geplaatst. De verbouwing liep op een mislukking uit. Dit was te wijte aan problemen met de door Cockerill, Seraing, België geleverde stoommachines en schepraderen. In 1830 opnieuw doorgezaagd werd een stuk verwijderd met een lengte van 16,7 meter verwijderd. Op de Amsterdamse marinewerf is zij uiteindelijk verbouwd tot een zeilfregat bewapend met 54 kanonnen.(1) Na terugkomst uit de Oost werd zij op 1 april 1851 buiten dienst gesteld en vanaf 1852 deed zij dienst als wachtschip te Hellevoetsluis, later te Willemsoord. In 1875 tenslotte werd zij gesloopt op de marinewerf te Hellevoetsluis in het zogenaamde Jan Blankendok. Dit droogdok is vergelijkbaar met het Vlissingse Dok van Perry zij het van jongere datum.
Op de tekening zijn duidelijk de twee helften te zien. Op de achtergrond zijn de zogenaamde grote kappen zichtbaar, met in de voor ons rechter kap de romp van een schip. Vermoedelijk was dit de romp van het linieschip Neptunus. Gelet op de situering liggen beide helften van de Rijn op wat later bekend stond als de Noord- en Zuidhellingen, waarvan de laatste resten tot op vandaag toe nog zichtbaar zijn.
Dit model van haar schegbeeld van hout en rode was is gemaakt door een modelmaker werkzaam op de Vlissingse marine. Volgens de omschrijving stelt het een mannelijke torso voor gekleed in een klassieke klederdracht. Het beeld geplaatst op een zogenaamd voluut symboliseert de Rijn.
Nadat de De Rijn weer was omgebouwd in een puur zeilfregat deed zij onder meer dienst in de Oost. Van haar laatste reis is een scheepsjournaal (toegang 112 inv.nr. 5624) bewaard gebleven. Dit journaal werd op 19 maart 1940 door T.C. Dommisse geschonken aan Van Grol. Het beslaat de periode 1 mei 1847 tot 1 April 1851 en werd bijgehouden door luitenant Kindt. Deze meldde zich op 1 mei 1847 aan boord van De Rijn op dat moment liggende in het dok te Vlissingen. Haar commandant was kapitein ter zee E.A. Jöhr. Op de 13e om 8 uur s. morgens vertrok het schip via de marinesluis naar de voorhaven waar men om 11.45 aankwam. De volgende dag verhaalde men naar de rede waar geankerd werd naast de Cerberus 'met heerlijk mooi zomerweder en gingen toen op ons gemak aan de Kaffij'. Wil je verder weten hoe de reis en het verblijf in de Oost verliep, kom dan maar het journaal inzien! Op 13 maart 1851 keerde men te Vlissingen terug, de 17e ging men in het dok [bedoeld is vermoedelijk de Dokhaven]. Na afgetuigd te zijn en alle etenswaren e.d. van boord te zijn gehaald werd op 1 april de vlag en wimpel neergehaald en met een drietal hoera's van de officieren en het detachement mariniers het schip buiten dienst gesteld.
Naast onze omvangrijke fotocollectie beschikt het gemeentearchief Vlissingen ook nog over een Historisch Topografische atlas, misschien oneerbiedig aan te duiden als een prentenkabinet. Inderdaad er bevinden zich prenten in maar bijvoorbeeld ook kaarten. Jammer genoeg is deze atlas veel minder bekend bij het grote publiek dit ondanks de rijkdom die deze schatkamer bevat. Elke prent etc. wordt door ons zo nauwkeurig mogelijk beschreven inclusief datering. Alleen het achterliggende verhaal is vaak een stiefkindje. Soms omdat het onbekend is, soms omdat de tijd ontbreekt. Als voorbeeld dienen de volgende twee prenten die ogenschijnlijk niet aan elkaar gerelateerd zijn, uitgezonderd dat het gaat om een en dezelfde schip.
De negentiende eeuw wordt gekenmerkt door onder meer grote maatschappelijke en technologische veranderingen en ontwikkelingen. Voor de marine betekende dat bijvoorbeeld de overschakeling van zeil op stoomvermogen en het bepantseren van haar schepen. Ook onze marine ontkwam hier niet aan. Dit ondanks dat vele officieren minder gecharmeerd waren van de invoer van stoomvermogen. De herrie, het neerslaan van roet uit de schoorstenen en het vrijkomende kolengruis bij het bunkeren zullen daar debet aan zijn geweest plus een antipathie tegen nieuwigheden. Het was de marinewerf te Vlissingen die een grote rol speelde in dit veranderingsproces.
Het fregat De R(h)ijn bewapend met 44 kanonnen werd op 5 oktober 1816 te water gelaten op de Rotterdamse marinewerf. In maart 1813 was zij als de La Vestale op stapel gezet door scheepsbouwer P. Glavimans met de afmetingen 145 x 36,8 x 19 Franse voet of 55,25 x 12,3 x 5,75 meters en een waterverplaatsing van 2.485 tons. In 1814 werd zij toegewezen aan Nederland als deel van de herstelbetalingen en wederopbouw van onze marine en herdoopt in Rijn. In 1825 werd besloten haar te verlengen en te verbouwen tot een stoomschip. Zij werd in tweeën gezaagd en een stuk met een lengte van 23 meter werd er tussen geplaatst. De verbouwing liep op een mislukking uit. Dit was te wijte aan problemen met de door Cockerill, Seraing, België geleverde stoommachines en schepraderen. In 1830 opnieuw doorgezaagd werd een stuk verwijderd met een lengte van 16,7 meter verwijderd. Op de Amsterdamse marinewerf is zij uiteindelijk verbouwd tot een zeilfregat bewapend met 54 kanonnen.(1) Na terugkomst uit de Oost werd zij op 1 april 1851 buiten dienst gesteld en vanaf 1852 deed zij dienst als wachtschip te Hellevoetsluis, later te Willemsoord. In 1875 tenslotte werd zij gesloopt op de marinewerf te Hellevoetsluis in het zogenaamde Jan Blankendok. Dit droogdok is vergelijkbaar met het Vlissingse Dok van Perry zij het van jongere datum.
HTA digitaal nr. 3337. Omschreven als een gewassen inkttekening van de hand van H. Speeleveldt gedateerd 2 april 1826 met als omschijving dat het fregat De Rhijn op de werf te Vlissingen was doorgezaagd om te worden verbouwd tot een stoomvaartuig.
Het originele model wordt bewaard op het Rijksmuseum (NG-MC-427, duurzame URL:http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.244059)
Nadat de De Rijn weer was omgebouwd in een puur zeilfregat deed zij onder meer dienst in de Oost. Van haar laatste reis is een scheepsjournaal (toegang 112 inv.nr. 5624) bewaard gebleven. Dit journaal werd op 19 maart 1940 door T.C. Dommisse geschonken aan Van Grol. Het beslaat de periode 1 mei 1847 tot 1 April 1851 en werd bijgehouden door luitenant Kindt. Deze meldde zich op 1 mei 1847 aan boord van De Rijn op dat moment liggende in het dok te Vlissingen. Haar commandant was kapitein ter zee E.A. Jöhr. Op de 13e om 8 uur s. morgens vertrok het schip via de marinesluis naar de voorhaven waar men om 11.45 aankwam. De volgende dag verhaalde men naar de rede waar geankerd werd naast de Cerberus 'met heerlijk mooi zomerweder en gingen toen op ons gemak aan de Kaffij'. Wil je verder weten hoe de reis en het verblijf in de Oost verliep, kom dan maar het journaal inzien! Op 13 maart 1851 keerde men te Vlissingen terug, de 17e ging men in het dok [bedoeld is vermoedelijk de Dokhaven]. Na afgetuigd te zijn en alle etenswaren e.d. van boord te zijn gehaald werd op 1 april de vlag en wimpel neergehaald en met een drietal hoera's van de officieren en het detachement mariniers het schip buiten dienst gesteld.
HTA no. 4021 Deze schitterende tekening is verwijderd uit het scheepsjournaal en overgebracht naar de Historisch Topografische Atlas voor een beter materieel beheer.
Note
1. De Middelburgsche Courant d.d. 13 oktover vermeldde de tewaterlating van het 'schoon gebiuwde'fregat De Rijn geboord voor 60 stukken op de marinewerf te Vlissingen op de 11e in de aanwezigheid van civiele en militaire autoriteiten en een groot publiek.
Abonneren op:
Posts (Atom)