Totaal aantal pageviews

vrijdag 14 juni 2013

De machinefabriek en ketelmakerij 1876-

Opgericht in 1875 kreeg de Kon. Mij. De Schelde een jaar later toestemming tot de oprichting van een smederij, machinefabriek, kopergieterij, ketelmakerij en een scheepstimmerwerf. Prins Hendrik was op 3 augustus aanwezig bij de opening van de machinefabriek annex ketelmakerij. Op 1 juli 1881 brak echter om 15.00 uur brand uit in de stookplaat van de ketelmakerij. De felle brand had grote gevolgen. De machinefabriek, het tekenkantoor, de modelmakerij en de kantoren van de ingenieurs gingen verloren. Dankzij een zuidenwind wist men de ketelmakerij en de kleine kappen te behouden.
De directie ging echter voortvarend te werk. In oktober was de herbouw van de fabriek door eigen personeel al in volle gang, hierbij geholpen door een rechtstreekse verbinding met het spoor voor aanvoer van de bouwmaterialen.
Directiearchief Kon. Mij. De Schelde 214.2000


Beeldcollectie GA Vlissingen FA23870

Ontworpen door de Schotse ingenieur William Hamilton Martin werd in iets meer dan een jaar bouwtijd een schitterend gebouw neergezet. De benodigde lichtkleurige Zeeuwse gebakken stenen werden geleverd door de steenbakkerij Suzanna Johanna van de Nieuwlandse firma Fak Brouwer. Het gebouw met als afmetingen120 x 26 x 22 meter was in tweeën gesplitst. Het grootste deel met een lengte van 80 meter was bestemd voor de machinefabriek geplaveid met houten blokken, het kleinste deel met een lengte van 40 meter was bestemd voor de ketelmakerij. Het gebouw riep vanaf buiten gezien het beeld op van een tempel door het gebruik van hoge boogvensters waarvoor in totaal 17.000 ruiten waren gebruikt. Binnen waren zuilengalerijen bestaande uit 42 holle in Engeland gegoten ijzeren kolommen die het gegalvaniseerd ijzeren dak ondersteunden. Via een ingenieus systeem werden deze kolommen gevuld met stoom waardoor de ruimte verwarmd werd. Het vele glaswerk zorgde voor voldoende lichtinval. Toen de vraag naar machines en ketels weer aantrok werd in 1887 de machinefabriek uitgerust met een nieuwe loopkraan en kwam in de ketelmakerij een hydraulische klinkmachine te staan, op dat moment de grootste ooit in Europa gefabriceerd.

In 1903 besloot men de ketelmakerij te vergroten en een deel van het open terrein te overdekken. De redenen voor dit besluit waren een toename van de werkzaamheden in machinefabriek en ketelmakerij en om de arbeiders die in de open lucht betere bescherming tegen het weer te bieden. Een toenemende vraag vroeg echter om structurele oplossingen. In 1911 besloot men tot de bouw van een nieuw gebouw voor de machinefabriek. Op 15 januari 1912 meldde de Vlissingse Courant dat de gemeente hiermee instemde. Het gebouw werd gerealiseerd op de kadastrale. percelen D 805, 858 en 1406-1408 (wat nu de Glacisstraat is). Iets meer dan een jaar later werd al toestemming gevraagd tot uitbreiding van deze fabriek. Hierbij werd het bestaande gebouw verlengd in de richting van de oostelijke Dokkade. In 1916 is sprake van een tweede uitbreiding waarbij ‘als beweegkracht zal worden aangewend elektriciteit van plm. 150 P.K.’

Foto Ron van Maanen. Geheel links is het hoofdkantoor aan de  Glacisstraat zichtbaar. Vervolgens is de aanbouw (ongepleisterde bakstenen) parallel aan de straat zichtbaar. Daarnaast inclusief de eerste toegang is het oudste deel van 1912 en dan vervolgens de uitbreiding uit 1913.


In 1919 werd de derde uitbreiding gerealiseerd. De uitbreidingen van 1916 en 1919 werden tegen de lange zijde van het uit 1912-1913 daterende gedeelte aangebouwd. In 1921 werd bovendien een ketelhuis (aan)gebouwd. De daarin geplaatste stoomketel moest de fabriek verwarmen. Rond 1940 had men plannen om nog eens drie hallen te bouwen tegen de uitbreiding van 1919 aan. Er is ook sprake van een bordes, vermoedelijk is dit aan de kopse kant parallel aan de Glacisstraat gerealiseerd.

Machinefabriek en ketelmakerij vervaardigden duizenden machines (onder meer in licentie gebouwde Sulzers) en ketels. In 1987 werd een deel van de in 1881 gebouwde ketelmakerij gesloopt, later werd ook het resterende deel gesloopt. De machinefabriek gelegen tussen de Glacisstraat en de oostelijke Dokkade tegenover de Houtkade is vandaag de dag niet meer als zodanig in gebruik..


Foto Ron van Maanen. Vanaf de Koningsweg richting stad is eerst de uitbreiding 1919 zichtbaar. In 2007 werd een deel van de latere aanbouw al gesloopt. Over wat er nog met de bestaande opbouw gaat gebeuren, is nog niets definitiefs bekend. 

De inhuldiging van Prins Willem IV in Vlissingen…5 juni 1751

De koning en koningin rijden Vlissingen voorbij bij hun kennismakingsbezoek aan de provincie. In historisch perspectief gezien opmerkelijk omdat in de Tachtigjarige Oorlog Vlissingen de eerste Zeeuwse stad was die voor de prins van Oranje koos. Goes en Middelburg, plaatsen die wel worden aangedaan, bleven daarentegen lang Spaansgezind!
In het verleden gaven de Oranjes wél vaak acte de présence in de stad. Willem van Oranje liet in 1580 zelfs een onderkomen in de stad bouwen: het Prinsenhuis. De Oranjes waren dan ook erfheer van de stad.

Het Vlissingen van 5 juni 1751 stond helemaal in het teken van Oranje, de prins van Oranje wel te verstaan; van een monarchie was in die tijd immers nog geen sprake. Die dag werd Prins Willem IV als erfheer van Vlissingen ingehuldigd. Een uitbundig feest, dat zich niet tot een half uur beperkte. De eerste Oranje die Vlissingen in zijn ‘bezit’ kreeg was Willem van Oranje in 1581.
Prins Willem IV was reeds op 1 juni in Veere ingehuldigd als markies en resideerde tijdens zijn verblijf in het Zeeuwse te Middelburg. De Vlissingers lieten zich van hun beste kant zien. Voorafgaand aan de vijfde juni had burgemeester Van der Mandere d’Ouwerkerk de prins onthaald op zijn buiten en hem vergast op een uitstekende maaltijd. Hetzelfde hadden de leden van het stadsbestuur Lambrechtsen en Van Dishoek d’Outhuizen op de derde en de vierde juni gedaan. Op die laatste dag had de prins ook de nieuwe sluis in het dok geïnspecteerd.


Om de intocht van de prins vlekkeloos te laten verlopen waren alle karren, wagens en koetsen buiten de stad gedirrigeerd en was de Grote Markt afgesloten op de uitgang naar de Bierkade na. Morgens vijf juni reed een afvaardiging vooraanstaande Vlissingers naar Middelburg om de prins en zijn gevolg op te halen. Onderweg waren verschillende erebogen ter ere van de prins opgericht. Zelfs in Oost-Souburg, zo bericht een ooggetuige had men zijn best gedaan: Deeze erebogen waaren, ’t is waar, zeer eenvoudig, en alleenlijk met gevlochten groente versierd, doch niet te min uit eene hartelijke genegenheid gesprooten, en spreekende getuigen van de liefde en hoogachtinge, die men dien dierbaren vorst toedroeg. Net buiten de Rammekenspoort ter hoogte van het buiten van burgermeester Lambrechtsen hield de stoet stil. Na een korte toespraak van de president burgemeester Jacob van der Mandere d’Ouwerkerk kreeg de prins de sleutels van de poorten van de stad aangeboden, die op een zilveren schaal lagen in een rode fluwelen zak.  

Vervolgens ging de stoet de Rammekenspoort binnen en reed over de Dokkade, waar aan weerskanten de weeskinderen stonden opgesteld. Via de Walstraat, de Nieuwendijk, de Zuidstraat (nu Beursstraat) en de Bierkade (nu westelijk deel van het Bellamypark) kwam het gevolg aan op de Grote Markt. Zodra de vorst het stadhuis betrad klonken er 21 saluutschoten en speelde het carillon. Na de aanspraak van de president-burgemeester vertoonde de prins zich in het venster van de burgemeesterskamer. In het raam was een rood fluwelen kussen gelegd om hem te ondersteunen. Vervolgens las secretaris De Clijver de eed voor, die door de prins met ‘zeer veele teerhartigheid afgelegd werd’. Ook de burgers beloofden trouw aan de prins: Alles onder eenen ongemeenen toeloop van menschen, die hunne oogen niet genoeg verzaadigen konden met het beschouwen van dien dierbaren, zoo lang gewenschten en nu eindelijk verkreegenen vorst. De menigte riep Vivat Oranje, het stadsgeschut liet opnieuw 21 keer van zich spreken en het carillon speelde vrolijk het ‘airtje, Wilhelmus van Nassauwen’. Daarna volgden talloze toespraken die de  Prins op ‘de minzaamste en beleefdste wijze en met veele tederheid’ beantwoordde.


De prins wierp vervolgens zilveren gedenkpenningen in het talrijk toegestroomde publiek. Onze getuige meldt dat hierbij ‘vele hoeden, paruiken, mutzen, schoenen en muilen van het volk zoek raekten’. Na dit gebaar van de vorst bekeek het gezelschap de oudheidkundige verzameling in het stadhuis, waaronder het harnas van Pacheco. Ook de zilveren fles, die volgens overlevering afkomstig was van Willibrord en waarvan de naam en het wapen van de stad afgeleid zou zijn werd niet vergeten. Als laatste bekeek men de eregalerij met de illustere voorgangers van de prins.
Om zes uur zette het gezelschap zich in het stadhuis aan een uitbundig banket. Tijdens de maaltijd droeg baljuw Lambrechtsen een gedicht voor, dat bij de prins nogal in de smaak viel. Een van de versen luidde:

D' Almachtige zij lang de Zorger voor uw Leeve, 
Op dat uw vroege Dood ons niet, beklemd, doe beeven.
En ’t zichtbaare evenwicht doe wanklen uit zijn’ stand!

Lambrechtsen kon toen nog niet weten dat de prins nog in datzelfde jaar zou overlijden. 

De avond werd besloten met een daverend vuurwerk op de Grote Markt. Rond middernacht vertrok de prins en zijn gevolg vergezeld van ‘duizend zegenwenschen’ naar Middelburg waar hij de nacht doorbracht. De volgende dag reisde hij via Veere en Noord-Beveland naar Holland terug.
Een dag later kregen de kinderen van het weeshuis de restanten van het banket op hun bord.