Totaal aantal pageviews

vrijdag 6 december 2013

Stormvloeden bedreigen Vlissingen


Nog niet genoeg tegenwind gehad? Lees dan hoe het Vlissingen vroeger verging met een beetje storm



‘Ongehoorde tempeeste’: stormvloeden bedreigen Vlissingen, 1300-1900



Inleiding

‘De stadt Vlissinge heeft ook veel geleeden door watervloeden die der op verscheyde tijden geweest zijn’. Zo begint advocaat Brasser in 1756 zijn hoofdstuk over stormvloeden in de stadsgeschiedenis van Vlissingen. Vervolgens diept hij uit zijn geheugen een handvol stormvloeden op uit een lang vervlogen tijd. Als eerste noemt hij de beruchte storm van 5 november 1530, vervolgens komen 17e-eeuwse rampen aan bod waar we de jaren 1612, 1630 en 1662 aan moeten koppelen. Langer staat hij stil bij de stormvloed van 26 januari 1682.

Vlissingen heeft natuurlijk veel meer stormvloeden gekend dan de door Brasser hier aangehaalde. Een stad aan zee, een voorpost in de Scheldedelta, het kan niet anders of stormvloeden in welke vorm dan ook moeten de inwoners vaak parten gespeeld hebben.

In het hiernavolgende wordt een chronologisch overzicht gegeven van opmerkelijke stormvloeden en dan in het bijzonder met betrekking tot Vlissingen en omgeving. Vaak zijn het niet meer dan een paar feitjes of flarden en blijft verder alles in de nevelen van de geschiedenis gehuld.

Veelal zijn kroniekschrijvers aan het woord zoals Reygersberg, die de stormvloeden van 1530 en 1532 uit eigen herinnering weet op te schrijven of hebben we te maken met contemporaine pamfletten. Soms moeten we het doen met wat latere kroniekschrijvers ons overleveren.

Het overzicht begint vroeg in de 14e eeuw en loopt door tot begin 20e eeuw.



1304

‘In ’t jare MCCCIIII [1304] op Sinte Katherijnen dach was also grooten storm ende onweder met soo grooten hooghe vloedt dat veel dijcken ende polders in Zeeland overvloeyden. Walcheren was soo seer overvloeyt dat die dijcken soo seer gheramponeerdt waren dat die Landtlieden den moet verloren gaven, soo dat sy de macht niet en hadden te dijcken. Waerom die Graeve selve in ’t landt van Walcheren quam ende heeftet met die Borsselsche heeren weder beverscht ende bedijckt’.

Hiermee schets de kroniekschrijver Reygersberg de eeuwige strijd tegen het water; een strijd die mensen ook wel eens moedeloos maakte.

De storm van 1304 zal ook Vlissingen parten gespeeld hebben; de bronnen laten hierover echter niets los.



1318

In de rekeningen van de grafelijkheid van Zeeland komen we de eerste aanwijzing van een stormvloed tegen met betrekking tot Vlissingen. Series rekeningen zijn historische bronnen waar vaak veel uit af te leiden valt. Zo wordt in de rekening over de periode 20 maart 1318 tot 30 april 1319 gesproken over een hoge vloed waardoor op Walcheren op verschillende plaatsen schade aan de dijken is ontstaan. In Vlissingen moeten er twee hoofden gerepareerd worden en zijn er herstelwerkzaamheden aan een dijk. Omdat er op meerdere plaatsen op Walcheren grote werkzaamheden aan de dijken plaatsvinden kan het haast niet anders of er is  een stormvloed aan voorafgegaan. De rentmeester van de graaf verantwoordt de kosten voor Vlissingen als volgt:



Item wtgheleyt in dijcaetsen in Walcheren. Int eirste bi heren Pieter van Vlissinghe, om den dijc te Vlissinghe te maken bi der scepenen kanesse, 13 lb. 2 sc.

Item bi Symon den Dynt, den dijcgrave ende den scepenen wtgheleyt, om dat zuder hoeft te Vlissinghe te maken, 4 lb. Item bi den vors. luden wtgheleit om tander hoeft te Vlissinghe te maken, 7 lb. 9sc. 4d.



Vaak werd er een inlaagdijk aangelegd, eigenlijk een dijk achter de dijk, die diende als nooddijk  om een eerste doorbraak te kunnen pareren. Een dergelijke inlaagdijk, ging zodoende nogal eens functioneren als zeewering. De huidige boulevard van Vlissingen is eigenlijk gebouwd op een nooddijk; de eigenlijke kustlijn lag verder in zee.



1398-1411

De Vlissingse gemeentearchivaris P.K. Dommisse constateerde aan de hand van  grafelijke rekeningen, dat er tussen de jaren 1398 en 1411 een landverlies geleden was van 256 gemeten (1 gemet is ca. 0,4 hectare). In 1439 zien we in de grafelijkheidsrekening een verlies van nog eens 146 gemeten land. Deze vermeldingen aan landverlies zijn niet altijd te wijten aan een stormvloed. Bij Vlissingen ging men in mei 1439 werken aan een inlaagdijk. Volgens Gottschalk was dit landverlies te wijten aan de afschurende werking van de getijdenstromen. Dommisse spreekt wel over een stormvloed maar noemt geen bronnen.



1477

Op 27 september 1477 deed ook op Walcheren en in overig Zeeland de Damianusvloed van zich spreken. Om de gaten in de dijken te dichten moest er met man en macht gewerkt worden. De Middelburgse stadsrekeningen verhalen over de Middelburgse magistraat die een fors voorschot betaalde van 175 lb. aan lonen voor dijkwerkers, timmerlieden en schuitlieden om de gevolgen van de ‘ vloetganc’ van 27 september te bestrijden. In 1478 sloten Middelburg en Vlissingen een overeenkomst over het onderhoud inzake de Zuiddijk bij Vlissingen. De Middelburgse magistraat had een flinke vinger in de pap in de Staten van Walcheren en bemoeide zich uit hoofde daarvan ook met bedijkingen; ook de Middelburgers wilden droge voeten.



1530

De Sint Felixvloed van zaterdag 5 november 1530 ook wel aangeduid met het dramatisch klinkende ‘Sint Felix quade saterdach’ was voor heel Zeeland een ramp van grote omvang. De kroniekschrijver Reygersberg begint zijn relaas over deze ramp met:



‘Binnen denselven jare, den vijfden dach van slachtmaendt, op Sint Felix dach, was ’t eenen soo grooten storm uyt den noordtwesten end ’t was ‘s noenens te twaelf uyren soo hooghe ghevloeyt, dat ‘t water over sommige straten end dijcken liep, hoewel dattet noch twee uyren vloeyde daer na, eer ’t vol zee was. […] In Walcheren overvloeyden die dijcken tot diversche steden. Den dijck tusschen die oude havenen van Middelburch ende Aremuyen brack deure, waer af ‘t landt daer ontrent, eer ’t beverscht was wel drie weecken lanck besouten was. Te Vlissinghe overvloeyde een stuck van eenen tooren ende die wal van der stadst brack mede deure, soo dat ’t water in ’t landt quam, maer het werdt korts daernae weder beverscht.



De predikant van de Engelse hervormde gemeente van Middelburg S. van Hoek schrijft in 1808: dat de stad Vlissingen in 1530 half door het water vernield werd en spreekt over een ‘hooge toren, op welken vele menschen gevlug waren, stortte in, zoo dat al het volk verdronk’. Opmerkelijk is dat Reygersberg, over dezelfde toren spreekt, maar niet spreekt over slachtoffers.

Op Sint Felix brak ook de dijk bij Westkapelle op verschillende plaatsen door en ook de wal bij Veere hield het niet. Deze stroomgaten werden door kordaat optreden van Adolf van Bourgondië gedicht. Op Zuid-Beveland en dan met name de Oost-Watering was de schade groter: achttien dorpen en gedeeltelijk de stad Reimerswaal moesten aan de golven worden prijsgegeven.


De rentmeester van Zeeland Adolf Herdinck rapporteerde aan de raad van Financien een somber verhaal. Zeeland was geheel overstroomd. Hij hoopte dat Walcheren behouden kon worden ondanks dat de dijken op het eiland op een twintigtal plaatsen waren doorgebroken. Adolf van Bourgondië, heer van Vlissingen, Veere, Westkapelle en Brouwershaven vreesde voor de definitieve ondergang van Vlissingen en Veere. Door het Luctor et Emergo principe van de bevolking bleef Walcheren behouden. Er werden zelfs prijzen uitgeloofd voor mannen en vrouwen die de meeste zoden aan de dijk zouden zetten. Deze zoden werden in mandjes afgezonken.


De storm van 5 november 1530 is ook de eerste storm waar we uitvoerig over geinformeerd zijn. Twee jaar, zou Zeeland weer een grote vloed treffen; voor Walcheren waren deze keer de gevolgen minder ernstig.


1570 

De Allerheiligenvloed van 1 november 1570 betekende ook voor Zeeland weer grote verliezen. In Veere waren de problemen groot terwijl over Vlissingen geen vermeldingen te vinden zijn.


1606

Op tweede paasdag 1606 was er in West-Europa een zware storm die met hoge vloeden gepaard ging. De gevolgen voor Walcheren kennen we nauwelijks. Uit een brief van Prins Maurits aan de Staten van Zeeland, gedateerd 29 mei 1606 weten we dat Vlissingen behoorlijke schade leed. De zeewerken hadden zwaar te lijden gehad van de ‘ongehoorde tempeeste in de Paeschdagen naest voorleden’.



1621

De eerste keer dat we in Vlissingen een eigen kroniekschrijver aan het woord zien is in 1621. In het gemeentearchief van Vlissingen is een handschrift aanwezig met drie korte beschrijvingen van stormvloeden in relatie tot de stad. Over de stormvloed van 1 november 1621 verhaalt de schrijver; Deeze vloed is zo hoog geweest op een voet na, als is geweest de vloed van Alderheiligen anno 1552 [schrijver bedoelt de Allerheiligenvloed van 1 november 1570] hetwelk een remarkabele vloed geweest is; de Scherminkelstraat is als toen overloopen geweest door ’t Sas; ’t zelve is meer geweest door verzuim dan anders door den hoogen vloed. Alomme ofte in ’t meerendeel van de stad is ’t water op de kaay geweest



1624

Een zijdelings door Gottschalk genoemde overstroming is die van 19 januari 1624. De Vlissingse kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] dewelke zo hoog is gevloeid dat de nieuwe stad daar de nieuwe lijnbanen staan zijn vol water gelopen ende groote schade heeft gedaan aan de lijnbanen ende aan het nieuwe schuttershof aan zekeren vijver daar veele capers zijn verdronken, is mede de Scherminkelstraat ende andere straaten ondergeloopen tot een groote schade der gemeente doch daar is niemand gebleven; den overloop van ’t water is geweest bij ’t nieuwe Schuttershof en is alzo dien heelen kolk vol water geloopen. Met de ‘nieuwe stad’ wordt het gebied oostelijk van de Walstraat bedoeld, dat is aangelegd na 1572.



1625

In 1625 zijn niet minder dan vijf stormvloeden aan de Duitse Noordzeekusten waar te nemen. Gottschalk ziet in Zuidwestnederland weinig van deze stormen terug. Onze kroniekschrijver heeft het over een ‘zeer hooge vloed […] Het water stond alomme op de kaayen ende liep over de straate bij het duivelshuis naar de Rammekenspoort, stond voor de huizinge van de burgemeester Jan de Moor op den Nieuwendijk ter halverstraate, onder de nieuwe molenbrugge […] liep oever de deuren van ’t sas, zulks dat de nieuwe stad wederom geheel in liep gelijk het voorleden jaar mede dede, ende liep bij den nieuwe Rammekenspoort over de straate ende zoude de nieuwe Rammekenspoort uitgelopen hebbent waare dezelve met aardewerk toebebolwerkt waare geweest […] God bewaare ons voor diergelijken vloed.’



1630

Ook de jurist/kroniekschrijver Brasser gaat wel eens in de fout. In zijn stadsgeschiedenis heeft hij het over de verschrikkelijk vloed van 1630; hij bedoelt hier de vloed van 5 november 1530. In de Nederlandse literatuur hebben meerdere schrijvers het jaar 1630 genoemd als jaar van een zware stormvloed. Andere auteurs namen dit kritiekloos over waardoor dit misverstand zo nu en dan de kop opsteekt.



1662

Over de storm van 1 maart 1662 meldt Brasser dat ‘het water zoo aen het woeden [was] dat door de golven de deuren van de poorten der hoofden werden stuckgeslagen’. Een stuk geschut van zesduizend pond op het Leugenaarsbolwerk werd door de kracht van de golven acht voeten achteruit geslagen en ook de havenketting werd door de aanstormende golven kapotgeslagen. Ook de schepen die in haven lagen raakten op drift. Een schip met brandewijn dreef af naar zee maar kon door enkele waaghalzen toch terug in de haven gebracht worden. Merkwaardig is dat over deze vloed voor wat betreft Zeeland weinig bekend is; alleen in West Zeeuws-Vlaanderen zouden enkele polders ondergelopen zijn.



1682

Een dijkdoorbraak ten zuiden van Westkapelle zorgde voor grote paniek op Walcheren; het eiland dreigde geheel onder te lopen. Garnizoenen in Vlissingen en Middelburg werden gereedgehouden om naar Westkapelle af te marcheren. Na vijf getijen was het gevaar echter grotendeels geweken. De ellende op Walcheren was zoals wel vaker het grootst in Vlissingen. Volgens het Pertinent Verhael ,een pamflet uit 1682, waarin een anonieme Vlissingse briefschrijver zijn verhaal doet aan zijn lezerspubliek was de ellende groot. ‘De desolaetheyt in dewelke wy zijn door de hooge watervloed, die ons op maendaghavondt door een stercke windt quam overvallen, is niet om uyt te spreecken’ . De briefschrijver zegt dat er wel twintig straten 10-12-14 voeten onder water stonden, ‘dat luyden geen tijdt hadden om eenich van haar goedt te salveren, soo dat de winckeliers ende burgers alle haer goedt verrot en bedurven is’. Sommige mensen zaten dertig uur zonder eten of vuur op zolderkamertjes te wachten op hulp. Een aantal werd met bootjes van de bovenkamertjes weggehaald.

De Hollandse Mercurius verhaalt dat het water door de Rammekenspoort de stad instroomde en de lagere delen van de stad onder water zette. Brasser vertelt in zijn stadsgeschiedenis: Eenige verhalen dat een bootje op een leuffel der huisen bleeft sitten, den molen agter het princenhuis wier op een zijde gedronge, den muur bij den logenaar daar ’t geschudt op legt plofte van boven needer. Het zeewater liep in de kerk stortte de graven needer en maakte doodkisten driftigh.



Tijdgenoot Jacob Brugge dichtte over Vlissings’ misère:



Daarom is deze stat met hoog geheven golven

Door straten overstroomt, ja schenen overdolven

Dan ’t ziltig pekelnat; soo dat men met een boot

Tot d’ een en d’ ander voer om redden uit haer noot

Pak-huisen digt beset met kostelijke waren

En kelders insgelijks zijn door de zware baren

Bedorven

Verschoont ons Heer nog eens, weest ons al t’ saam genadig

Nog eens tot overvloed, toond dat gy zijt weldadig



De achttiende eeuw zou wat stormvloeden betreft minder ellende veroorzaken dan voorgaande eeuwen. Eigenlijk is er voor Vlissingen maar sprak van één bekende vloed.



1775

14 november 1775 stak de wind met grote kracht op. Van Hoek schrijft enigszins overdreven dat ‘alom de daken en schoorstenen der huizen wegvlogen’. Doordat de sluisdeuren in het Dok of niet goed gesloten waren of kapot sloegen stroomde de Dokhaven zo vol water dat de kades overliepen. Veel tuinen en huizen, kelders en pakhuizen kwamen daardoor onder water te staan, waardoor volgens de Middelburgsche Courant ‘een considerabel bederf aan goederen is geschied’



De eerste helft van de 19e eeuw deden stormvloeden weer wel van zich spreken. 

1808

Bij de watersnoodramp van 14 op 15 januari 1808 vielen 33 doden. Fotografie bestond nog niet in die tijd; wel zijn er indrukwekkende gravures, die een beeld geven van deze ramp. Deze prenten hingen  overigens gewoon bij de mensen thuis aan de wand.

De Vlissingsche Courant deed verslag van het gebeuren. De gedeeltelijk afgegraven Wijnbergsche kade was de zwakke schakel in het geheel bij de overstroming. Bij een noordwester storm brak deze door en het water stortte zich op het lager gelegen oostelijk deel van de stad. Door het overlopen van de Achterhaven stroomde daar het water richting de Walstraat. Ook de Pottekaai stroomde over, en binnen een halfuur stond meer dan de halve stad onder water. Dit alles ging met grote snelheid gepaard waardoor veel inwoners die nacht werden verrast.

De Sint Jacobskerk, de Middelkerk en Lutherse kerk liepen eveneens onder water waarbij, zo meldt ons de Vlissingsche Courant, de lichamen zelfs uit de graven spoelden.

De materiële schade was groot: kademuren waren ondergraven, straten verzakt en huizen ingestort. Regenbakken waren met zout water vermengd geraakt. Dit alles lag onder een dikke laag slik.



De wijkmeesters collecteerden voor de getroffenen. Het gemeentebestuur riep op om ruimharig bij te dragen. Ook koning Lodewijk Napoleon liet zich niet onbetuigd en stelde 50.000 gulden beschikbaar.




1825

de storm van 4 februari 1825 zorgde voor een kortdurende overlast in de stad. De Middelburgsche courant van 8 februari 1825 informeert ons uitgebreid. Door het doorbreken van een waterkering (kistdam) bij de Stenen Beer liep het fout zowel in de Dokhaven als in de Pottekaai. De laatste stroomde over en het water liep de Kleine Kerkstraat, het Korte Groenewoud en de Wagenaarstraat in. Door het inzetten van noodwaterkeringen kon dit keer voorkomen worden dat de zogenaamde Nieuwstad ook weer onder water kwam te staan. Op de Pottekaai en Wagenaarstraat waren grote verzakkingen ontstaan. Vele handen zorgden ervoor dat de schade in korte tijd kon worden. Het psychologische effect was des te groter: velen werden weer herinnerd aan de rampzalige gebeurtenissen van 1808. Gelukkig vielen er deze keer geen slachtoffers.



1906

De stormvloed van 12 maart 1906 deed de halve stad onder water staan. Vlissingen had geen verweer tegen een vloedgolf van 4 meter boven ANP. Het gemeentebestuur nam draconische maatregelen; rondom het De Ruyterplein en de Engelse haven moesten muren opgetrokken worden, eveneens bij het Beursplein, wat de afsluiting van de Koopmanshaven en de achterhaven tot gevolg had. Ook de Pottekaai werd afgesloten. Omdat men de wateroverlast meer dan zat was besloot men de overbodige havens te dempen. Zo werd zes eeuwen later het onder graaf Willem III aangevangen werk weer ongedaan gemaakt.

De ondergelopen Oude Markt

En zo zag het op vrijdagmiddag 6 December 2013 rond 16.30 uur er uit!

Tussen de kazematten met op de achtergrond de toegang tot de boulevard
En dan was dit wat je zag

Bronnen

(Eerder verschenen als artikel in Den Spiegel 2003 nummer 1)

M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, drie delen:

de periode vóór 1400 – 1700, (Assen 1971 – 1977)

M.P. de Bruin, ‘Stormvloeden en de gevolgen voor Walcheren’, betreft overdruk uit: Jaarverslag polder Walcheren 1953

H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis, dl 1 (Utrecht 1879)

Jan Reygersbergh, De oude Chronijcke ende historien van Zeelandt : Van nieuw met eenighe byvoechsels mitsgaders met de figueren der graeven van Zeelandt vermeerdert

S. van Hoek, Natuur- en Geschiedkundig beschrijving van den verschrikkelijken watervloed tusschen den XIVden en XVdn van Louwmaand des jaars MDCCCVIII, (Haarlem 1808)

Gemeentearchief Vlissingen, Stadsarchief, inventaris De Bruine, inv.nrs 5572 en 5574

Zeeuws documentatiecentrum, Pamflettenverzameling 2295; Pertinent Verhael en 2296 Gods slaende handt op Vlissingen nedergedruckt

Hollantsche Mercurius, 1682

Middelburgsche Courant, 18 november 1775, 8 februari 1825 en 1 december 1836

Ad Tramper, ‘Vrij zwemmen voor de alligators’, in: Provinciale Zeeuwse Courant, 12 januari 1999.