tekening Ron van Maanen
Voor het vertrek naar het Middelburgse Droogdok. Archief
Kon. Mij. De Schelde 513.1624
De negentiende eeuw bracht een van de meest door
zeelieden gevreesde wapens voort: de torpedo. Er werd een apart scheepstype
voor ontwikkeld, snel varende kleine bootjes die de grote slagschepen
bedreigden. Natuurlijk nam men tegenmaatregelen als snelvurende kanons en
torpedonetten om gelanceerde torpedo’s tegen te houden. En er werd een nieuw
scheepstype ontwikkeld, de torpedobootjager voor het opsporen en uitschakelen
van torpedoboten. Bewapend met torpedo’s werden torpedobootjagers op hun beurt
een potentieel gevaar voor de grote schepen. Hun kanons waren hiervoor te licht,
maar met hun torpedo’s konden ze de genadeslag toebrengen na een zeeslag. Bovendien
werden ze meer en meer gebruikt om konvooien te beschermen, speciaal
toegespitst op onderzeebootbestrijding. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen in de
meeste marines torpedobootjagers in de plaats van hun grotere broer: de
kruiser. Onze huidige luchtverdediging- en commandofregatten zouden in de
Amerikaanse marine als jagers worden aangeduid.
De Koninklijke Marine heeft voor de Tweede Wereldoorlog drie
klassen torpedobootjagers laten bouwen. De eerste was de Wolf-klasse of
Roofdierklasse, gebaseerd op een ontwerp van de Engelse scheepswerf Yarrow en
gebouwd tussen 1910-1913. Van de 8 stuks bouwde De Schelde er 6. Overigens bestaat
de indruk dat bij de aanbesteding sprake was van prijsafspraken tussen de grote
Nederlandse scheepswerven. De, in verhouding met buitenlandse torpedobootjagers,
kleine scheepjes waren bestemd voor Nederlands-Indië. Hopeloos verouderd en
veel te langzaam moest naar een opvolger worden gezocht. Zoals gebruikelijk
speelde de financiën hierbij een (te) grote rol. Ambitieuze plannen werden in
de kast gelegd tot men opnieuw voor een Engels ontwerp (HMS Amazon en
Ambuscade) koos. In de jaren twintig werd begonnen met de bouw van de, opnieuw
uit 8 torpebootjagers bestaande, Admiralen-klasse. De Schelde kreeg opdracht
voor slechts één schip. Toen echter in Rotterdam de kruiser De Ruyter in
aanbouw was, werd de Vlissingse De Ruyter omgedoopt in Van Ghent. De gehele
Admiralen-klasse ging tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië ten
onder op de Van Galen na, die in mei 1940 al in Nederland verloren was gegaan.
De Van Ghent liep op 15 februari 1942 op een rif, verlaten door haar bemanning
en in brand gestoken. Japanse bommenwerpers maakten later de klus af. In 1939
begon men in Vlissingen met de bouw van de Isaac Sweers en Philips van Almonde.
De eerste werd in mei 1940 incompleet weggesleept naar Engeland, de tweede nog op
de helling staande opgeblazen.
Op 17 december 1924 bracht de De Kon. Mij. De Schelde een
offerte uit voor de bouw van de torpedobootjager Hr. Ms. De Ruyter, deel uitmakend
van de zogenaamde Admiralen-klasse. Het contract werd getekend op 21/31
december 1924, terwijl het benodigde staal op 17 april 1925 werd besteld, het
afschrijfwerk begon op 19 juni 1925 gevolgd door de kiellegging met bouwnummer 179 op de
noordhelling in de Dokhaven op 27 augustus 1925. Op 14 april 1926 stond de romp
in de spanten, beplating op 14 juni 1926 en de mevrouw Ferwerda-van der Poll liet
haar op 23 oktober 1926 te water. Zij werd tussen 19-26 augustus en 3-13
oktober 1927 gedokt, niet in het Dok van Perry maar in het toen nog bestaande
droogdok in het centrum van Middelburg. Op 29-30 augustus werd afgemeerd
proefgedraaid gevolgd door technische proeftochten tussen 5 september 1927-21
april 1928 en tenslotte de officiële proeftocht op 21 april 1928. Op 27 juni
werd de De Ruyter overgedragen aan de Koninklijke Marine waarna zij op 27
september datzelfde jaar vertrok naar Nederlands-Indië.
Waterverplaatsing 1.316 (standaard)-1.260 (uitgerust) ton
en als afmetingen 93,574 tussen de loodlijnen)-98,15 (over alles) x 9,45-9,525
x 3,12 meter. De bemanning bestond uit 62 Europeanen en 67 inlandse
schepelingen. Snelheid 15 (kruisvaart)-34 (contract)-36 (feitelijk) mijl. Met
een olie bunker capaciteit van 370 ton en een snelheid van 15 knopen was de
actieradius 3.250 mijl. De bewapening bestond uit 4-12cm no. 4 kanons, 2-7,5cm
no. 6 anti luchtafweer kanons, 4-12,7mm machinegeweren, 2x3-53cm torpedo kanons
en 4 dieptebommenwerpers. Gebaseerd op een ontwerp van de gerenommeerde Britse
firma Yarrow. Kosten bij de eerste indienststelling ƒ 4.687,504,00.