414.4330
Het gemeentearchief werd verleden week verblijd met opnieuw een papieren snipper van het rijke maritieme verleden van de stad Vlissingen. Het gaat om een oorkonde uitgereikt door de Duitse bond voor schipbreukelingen oftewel het Deutsche Gesellschaft zur Rettung Schiffbrüchiger. De oorkonde gedateerd Bremen 16 juni 1906 was bestemd voor Robbertus Pot, bootsman op de Nederlandse reddingsboot Koning Willem III gestationeerd te Vlissingen. Pot kreeg een zilveren medaille voor zijn aandeel in de redding van schipbreukelingen afkomstig van een niet met name genoemd schip. Waar de medaille is gebleven is niet bekend, de oorkonde ligt nu in de kluis van het gemeentearchief.
Maar om welk schip ging het nu. De krantenbankzeeland.nl waarin de diverse Zeeuwse kranten in digitale vorm zijn opgenomen, biedt uitkomst. Het bewuste schip was het Duitse stoomschip Hugo und Clara, een niet onbekende verschijning op de Schelde. Een jaar eerder, in januari 1905, was het al bijna misgegaan toen onderweg van Antwerpen naar Middlesbrough de verkeerde gestuwde lading machines ging schuiven. Met zware slagzij moest zij naar Antwerpen terugkeren.
In de nacht van zaterdag 3 op zondag 4 februari 1906 ging het echter wel mis toen de Hugo&Clara op de Rassen onder Westkapelle strandde. Zij was onderweg met een lading ijzer van Middlesbro naar Terneuzen. De Vlissingse reddingsboot wist ’s ochtends ondanks gevaar voor eigen leven de bemanning (16 koppen) in veiligheid te brengen. Ook het gezin van kapitein Krüger verbleef aan boord.. Het schip zelf werd twee dagen later ’s nachts vlot getrokken en afgemeerd op de rede voor Rammekens. Dat de berging geen sinecure was, blijkt wel dat er maar liefst drie sleepboten voor nodig waren. Dit waren de President Ludwig, Elbe en Thames en het te Vlissingen liggende Zweedse bergings stoomvaartuig Helios (van de Neptun Salvage Company). De Hugo&Clara had haar schroef en roer verloren en stond vol water wat de Helios geassisteerd door een sleepboot trachtte weg te pompen. Een deel van haar bemanning was ten tijde van de berging aan boord teruggekeerd, de rest verbleef in het gebouw Elim. Het schip was in 1883 te Leith gebouwd met een register tonnage van 946 bruto en 454 netto ton. Na een onderzoek door experts ter plaatse werd het schip door de drie sleepboten naar Antwerpen gesleept. Alleen door continue te pompen werd ze ‘drijvende’ gehouden.
In eerste instantie ging in de kranten alle aandacht naar het schip uit, pas later kwamen de redders meer in beeld. De Vlissingse Courant van 17 februari schreef dat de minister van marine ‘zijne bijzondere tevredenheid’ betuigde aan de redders. We komen dan ook eindelijk hun namen te weten. Het waren kwartiermeesters F.H. Jilleba en I. Kamers en de roeiers 1e klasse C.H. Lems, P. de Pierre, D.J. Baljé en R. Pot. De laatste naam is ons al bekend, want aan hem werd de bovenafgebeelde oorkonde uitgereikt. Op 21 november werd op het kantoor van de inspecteur van het Nederlandse loodswezen te Vlissingen aan alle redders een beloning van de Duitse regering overhandigd. Tijdens de toespraak van de inspecteur kreeg iedereen zestig gulden en Jilleba die dienst deed als schipper bovendien een zeekijker.
De directie van de Zuid-Hollandsche maatschappij tot redding van schipbreukelingen, gevestigd te Rotterdam, beloonde in maart de bemanning van de Belgische sleepboot Thames met 100 gulden voor hun aandeel in de redding.
De kapitein van de Hugo&Clara moest nog wel voor het Duitse zeegerecht verschijnen om verantwoording af te leggen voor de stranding. Hij verklaarde dat hij die nacht probeerde het nauwe vaarwater in te varen om een veilige ankerplaats te vinden. Het schip raakte echter te ver uit de koers en met een onvoldoende ‘vurengezicht’ (lichtbakens) ging het mis. Het zeegerecht vond het verlaten van het schip een juiste beslissing, echter de kapitein had niet de plek des onheil mogen verlaten. Hij had achter moeten blijven en de wacht houden in plaats van zijn toevlucht in Vlissingen te zoeken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten